-
21 qu'est-ce qu'il se croit, celui-là?
qu'est-ce qu'il se croit, celui-là?wat denkt hij wel?, wie denkt hij wel dat hij is?Dictionnaire français-néerlandais > qu'est-ce qu'il se croit, celui-là?
-
22 certes
certes [sert]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:¶ certes … mais • natuurlijk (wel) … maar, zeker (wel) … maar -
23 certes … mais
certes … maisnatuurlijk (wel) … maar, zeker (wel) … maar -
24 *hé!
*hé! ['ee]1 hé!2 〈 goedkeuring, ironie enz.〉wel! ⇒ nou!, nu!♦voorbeelden:1 hé! venez voir! • hé, kom eens kijken!2 hé! bien! • welnu!hé! oui! • wel ja! -
25 je voudrais vous y voir
je voudrais vous y voir————————je voudrais vous y voir -
26 tiens
tiens, tiens!wel, wel! -
27 tudieu!
-
28 ça par exemple!
ça par exemple!wel heb je ooit!, wel heb ik van mijn leven! -
29 air
air [er]〈m.〉2 wind3 uiterlijk ⇒ voorkomen, houding, manieren4 wijsje ⇒ lied, melodie, deuntje♦voorbeelden:air conditionné • airconditioningêtre libre comme l'air • zo vrij zijn als een vogeltje in de luchten plein air, au grand air • in de open luchtelle a besoin de changer d'air • ze moet er even uitdonner de l'air, mettre à l'air • luchtens'élever dans l'air, les airs • opstijgenon manque d'air ici • het is hier benauwd〈 informeel〉 avec un air de dire … • met zo'n gezicht van …, zo met een gezicht van …il y a de la bagarre dans l'air • er zit ruzie in de luchtidées dans l'air • eigentijdse ideeënbâtir en l'air • luchtkastelen bouwence sont des contes en l'air • dat is uit de lucht gegrepen〈 argot〉 s'envoyer en l'air • neuken, vrijen〈 informeel〉 envoyer, flanquer, foutre en l'air • wegdoen, -gooien, -smijtenparler en l'air • in het wilde weg pratenavoir toujours un pied en l'air • altijd druk in de weer zijn, opgewonden zijnpromesses en l'air • vage beloftenregarder en l'air • omhoog kijkenêtre une tête en l'air • verstrooid, vergeetachtig zijnavoir (un) grand air • stijl hebben, er voornaam uitzienil a un drôle d'air • hij ziet er vreemd uitil a un faux air de qn. que je connais • hij lijkt een beetje op iemand die ik kenprendre de grands airs (avec qn.) • verwaand, hooghartig zijn (jegens iemand)ça en a tout l'air • het ziet er wel naar uitavoir l'air (de) • lijken, schijnen, er uitziensans avoir l'air de rien • alsof er niets aan de hand isprendre un air • een (voorname) houding aannemenprendre des airs • een hooghartige houding aannemend' un air décidé • vastbesloten4 il en a l'air et la chanson • hij, het lijkt niet alleen zo, hij, het is ook zoairs à boire • drinkliederenairs de danse • dansliederenm1) lucht2) wind3) sfeer4) voorkomen, uiterlijk5) deuntje -
30 assez
assez [aasee]〈 bijwoord〉2 tamelijk ⇒ nogal, vrij♦voorbeelden:c'(en) est assez • zo is 't wel genoegc'est assez de deux • twee is voldoendeassez de • voldoende, genoegavoir assez de qc. • genoeg hebben aan ietsassez! • hou op!1. adv1) genoeg, voldoende2) nogal, vrij2. interj -
31 autre
autre [ootr]〈onbepaald bijvoeglijk naamwoord; ook onbepaald voornaamwoord〉1 ander ⇒ andere, nog een♦voorbeelden:autre chose • iets andersbeaucoup, bien d'autres choses encore • nog heel wat andere dingend'une façon ou d'une autre • op de een of andere wijzec'est un autre Venise • dat is een tweede Venetiëaucun autre • geen anderpersonne d'autre • niemand andersquelque chose d'autre • iets andersquelqu'un d'autre • iemand andersqui d' autre que lui • wie anders dan hijil n'y a rien d' autre • er is niets andersce n'est rien d' autre qu'une catastrophe • het is een ware ramptous les autres passagers • alle andere, overige passagiersun tout autre cas • een heel ander gevaltout autre • ieder anderj'en ai vu bien d'autres • ik heb wel andere dingen meegemaaktd'un moment à l'autre • ieder ogenblikà d'autres! • maak dat anderen wijs!entre autres • onder andere(n)sans autres explications • zonder verdere uitlegl' autre • de ander(e)l'un dans l' autre • alles bij elkaarl'un et l' autre sont venus • beiden zijn gekomenni l'un ni l' autre ne sont venus • geen van beiden is gekomenc'est tout l'un ou tout l' autre • het is hollen of stilstaanl'un l' autre • elkaarles autres • de anderenles uns et les autres • allen, allemaalaimez-vous les uns les autres • hebt elkaar liefc'est un homme comme un autre • het is een heel gewoon iemandil m'a pris pour un autre • hij heeft mij voor iemand anders aangezientu as mangé une pomme, en veux-tu une autre? • je hebt een appel gegeten, wil je er nog een?dépêchez-vous, vous autres • schiet op, julliepron, adjander(e), nog een -
32 battre
battre [baatr]♦voorbeelden:le coeur lui bat • zijn hart bonstla porte bat • de deur kleppertle tambour bat • de trommel wordt geroerdla pluie bat contre les vitres • de regen klettert tegen de ruitenbattre des cils, des paupières • met de ogen knipperenle public bat des mains • het publiek klapt in de handenl'oiseau battait des ailes • de vogel klapwiektebattre du tambour • de trommel slaanson coeur bat pour cette jeune fille • zijn hart behoort dat meisje toeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slaan ⇒ slaag geven, aframmelen2 verslaan ⇒ overwinnen, bedwingen3 slaan (op, tegen) ⇒ bewerken, kloppen♦voorbeelden:battre qn. avec ses propres armes • iemand met zijn eigen wapenen bestrijdenbattre un record • een record brekenbattre le blé • graan dorsen〈 sport en spel〉 battre les cartes • de kaarten schudden, wassenbattre le fer • ijzer hameren, (koud) smedenbattre monnaie • munten slaanbattre un tapis • een kleed uitkloppenbattre froid à qn. • iemand ijzig behandelen1 vechten ⇒ twisten, ruzie maken♦voorbeelden:se battre avec un problème • met een probleem worstelense battre pour, contre qc. • voor, tegen iets strijden→ oeilje pourrais me battre • ik kan mezelf wel een klap geven1. v2) kloppen3) aframmelen4) verslaan, overwinnen2. se battrev1) vechten, ruzie maken -
33 beau
beau [boo],bel, belle [bel]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v., bijwoord〉1 mooi ⇒ schoon, knap2 goed ⇒ mooi, lief3 flink ⇒ veel, groot♦voorbeelden:beau parleur • mooipraterc'est la belle vie • dat is een lekker leventjese faire beau • zich met zorg kledense faire belle • zich optuttenil fait beau • het is mooi weerle baromètre est au beau (fixe) • de barometer staat op mooi weern'aimer que le beau • alleen van mooie dingen houdenma belle! • liefje!, schatje!ce n'est pas beau de mentir • je hoort niet te jokkenc'est du beau! • 't is me wat moois!une belle bronchite • een flinke bronchitis〈 schertsend〉 un bel égoïste • een grote, lelijke egoïstune belle gifle • een flinke klapun beau salaud • een grote schoftune belle somme • een aardig bedrag〈 schertsend〉 c'est du beau travail! • dat heb je knap gedaan!j'ai beau crier, il ne m'entend pas • al roep ik nog zo hard, hij hoort me nietvous avez beau dire, … • wat u ook zegt, toch …, u kunt zeggen wat u wilt, toch …l'échapper belle • op het nippertje ontsnappen, ontkomenbel et bien • goed en wel, échtde plus belle • opnieuw en nog sterkertout beau! • kalm aan!= bel; = belle; adj, adv1) mooi, knap2) goed, lief3) flink, veel, groot -
34 béton
-
35 bouteille
bouteille [boetej]〈v.〉♦voorbeelden:bouteille isolante • thermosflesmettre en bouteilles • bottelen→ sif -
36 briser
briser [briezee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 breken ⇒ verbrijzelen, stukslaan3 afbreken ⇒ onderbreken, verbreken♦voorbeelden:1 briser le coeur à qn. • iemand het hart breken, veel verdriet doence voyage m'a brisé • deze reis heeft me uitgeputje le, la briserai • ik zal hem, haar wel klein krijgenbrisé de fatigue • geradbraakt1 breken ⇒ stukslaan, mislukken1. v1) breken, stukslaan2) ruïneren3) afbreken, onderbreken4) soepel maken [schoenen]2. se briservstukslaan, mislukken -
37 capable
capable [kaapaabl]2 bekwaam ⇒ handig, kundig3 〈+ de + onbepaalde wijs〉 mogelijkerwijs ⇒ durven 〈 met verbogen werkwoordsvorm〉 ⇒ kunnen 〈+ onbepaalde wijs〉♦voorbeelden:il est capable de réussir • hij kan slagenil est capable de ne pas revenir • hij is (heel goed) in staat niet terug te komence détail est capable de passer inaperçu • dit detail zou best wel eens over het hoofd gezien kunnen wordentu serais capable d'abandonner tes enfants? • zou je je kinderen in de steek kunnen laten?adj(de)1) in staat (tot, om)2) bekwaam, kundig3) durven, kunnen -
38 cas
cas [kaa]〈m.〉1 geval ⇒ zaak, kwestie♦voorbeelden:cas de guerre • aanleiding tot oorlog, casus bellicas limite • grensgevalle cas échéant • als het geval zich voordoet, in voorkomende gevallencas social • maatschappelijk probleemgevalc'est son cas aussi • dat is met hem ook het gevalc'est le cas ou jamais • nu of nooitc'est (bien) le cas de le dire • zeg dat welfaire cas de • belangrijk vindenfaire grand cas de • veel waarde hechten aanfaire peu de cas de • weinig waarde hechten aanau cas où • ingevaldans tous les cas où • elke keer daten cas de besoin • als 't nodig isen cas de • in geval vanen tout cas • in elk geval〈 informeel〉 en cas • in elk geval, als het zover mocht komenselon le cas • naar omstandigheid¶ cas type • modelgeval, -zaakm1) geval, kwestie2) ziektegeval3) reden4) naamval -
39 casse
casse [kaas]II 〈v.〉1 (het) breken ⇒ (het) stukgaan, breuk♦voorbeelden:3 mettre une voiture à la casse • een auto op de schroothoop zetten, naar de sloop brengenvendre à la casse • als schroot verkopen1. m 2. f1) (het) breken, stukgaan2) breuk3) schroot4) vechtpartij5) letterkast [boekwezen] -
40 ce
ce1 [sə],1 deze, dit; die, dat♦voorbeelden:ce jour • vandaagces derniers jours • de laatste dagenun de ces jours • één dezer dagencette femme-ci • deze vrouwcet homme-là • die man2 cette réponse! • wat een antwoord!————————ce2 [sə],c', ç' [s]♦voorbeelden:qu'est ce que c'est? • wat is dat?c'est la vérité que vous dites là • het is waar wat u daar zegtc'est à toi de jouer • het is jouw beurtc'est à pleurer • het is om te huilence n'est pas que • niet datc'est lui le coupable • híj is de schuldigesi elle pleure c'est qu'elle est malheureuse • als ze huilt komt dat omdat ze ongelukkig isun des plus agaçants médecins, si ce n'est le plus agaçant • één van de meest vervelende dokters, zo niet de meest vervelendec'est eux • zij zijn hetest-ce toi? • ben jij het?personne ne doit y entrer, fût ce mon père • niemand mag daar naar binnen, zelfs mijn vader nietce me semble • me dunktce sont eux • zij zijn hetce dont on parle • dat waarover men spreektje me réjouis de ce que vous êtes partis • ik verheug me erover dat jullie vertrokken zijn〈 formeel〉 pour ce • daarom, om die redensur ce • daaropet ce • en dat, en welce que • (dat) wattout ce que • alles wat3 ce que c'est beau! • wat is dat mooi!1. = c'; = ç'; pron1) het, dat2) (dat) wat3) wat...!4) dat2. ce, cet, cette= c'; = ç'; adj1) deze, dit, die, dat2) wat een...!
См. также в других словарях:
welþa- — *welþa , *welþam germ., stark. Neutrum (a): nhd. Wild; ne. game (Neutrum) (2); Rekontruktionsbasis: ae., afries., anfrk., mnd., ahd.; Hinweis: s. *welþi , *welþja ; Etymologie … Germanisches Wörterbuch
welþi- — *welþi , *welþiz, *wilþi , *wilþiz germ., stark. Neutrum (i): nhd. Wild; ne. game (Neutrum) (2); Rekontruktionsbasis: afries., anfrk., ahd.; Hinweis: s. *welþa ; Etymologie: s … Germanisches Wörterbuch
welþjō- — *welþjō , *welþjōn, *wilþjō , wilþjōn germ.?, schwach. Femininum (n): nhd. Irrtum; ne. error (Neutrum); Rekontruktionsbasis: an.; Hinweis: s. *welþja ; Etymologie: s. ing. *u̯el (4) … Germanisches Wörterbuch
welþja- — *welþja , *welþjaz, *wilþja , *wilþjaz germ., Adjektiv: nhd. wild; ne. wild; Rekontruktionsbasis: got., an., ae., afries., mnl., as., ahd.; Etymologie: ver … Germanisches Wörterbuch
Wel — Wel, Fluß im Kreise Welsk des russischen Gouvernements Wologda, fällt dicht bei der Stadt Welsk in die Waga … Pierer's Universal-Lexikon
wēl- — *wēl germ.: Quelle: Personenname; Sonstiges: Reichert, Lexikon der altgermanischen Namen 2, 1990, 646 (Velandu, Welandu) … Germanisches Wörterbuch
wel- Ⅰ — *wel , *welt germ.?, schwach. Verb: nhd. wälzen; ne. roll (Verb); Hinweis: s. *weltan; Etymologie: s. ing. *u̯el (7), *u̯elə , *u̯lē , Verb, drehen, winden, wälzen, Pokorny … Germanisches Wörterbuch
wel- Ⅱ — *wel germ.?, stark. Verb: nhd. wollen ( Verb); ne. will (Verb); Hinweis: s. *weljan; Etymologie: idg. *u̯el (2), *u̯lei , *u̯lēi , *u̯lē , Verb … Germanisches Wörterbuch
wel- Ⅲ — *wel germ.?, Verb: nhd. sehen; ne. see (Verb); Etymologie: idg. *u̯el (1), Verb, sehen, Pokorny 1136; Literatur: Falk/Torp 401 … Germanisches Wörterbuch
wel|i — «WEHL ee», noun. in Muslim countries: 1. a saint or holy man. 2. a tomb or shrine of a saint, commonly a doomed structure. ╂[< Arabic walī, or welī friend (of God), saint] … Useful english dictionary
wel — see wal, weel1, well … Useful english dictionary