-
1 wed to
wed toparen/koppelen aan -
2 wed
v. trouwen (met), huwen (met); in de echt verbinden; in (natuur) opgaan[ wed] 〈 wedded, voltooid deelwoord ook wed〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 paren♦voorbeelden:1 wed to • paren/koppelen aan -
3 Wed.
n. woensdag (afkorting) -
4 newly wed
-
5 newly-wed
-
6 with this ring I thee wed
met dit verenig ik U (wordt gezegd bij een huwelijks plechtigheid) -
7 game
adj. moedig; klaar; mank lopen; invalide--------n. spel; pret; wild; wedstrijd--------v. spelen, dobbelengame1[ geem]♦voorbeelden:1 game of chance • kans/hazardspelplay a good/poor game • goed/slecht spelenhave the game in one's hands • de wedstrijd controlerenplay a losing game • de (wed)strijd verliezenplay the game • eerlijk (spel) spelen, zich aan de regels houdenplay a waiting game • een afwachtende houding aannemenplay a winning game • de (wed)strijd winnen, de bovenhand krijgenit's all in the game • het hoort er (allemaal) bijbe off one's game • uit vorm/niet op dreef zijngame and (set) • game en setgive the game away • het plan(netje) verklappentwo can play (at) that game • dat spelletje kan ik ook spelennone of your (little) games! • geen kunstjes!the game is up • het spel is uit, nu hangen wij/julliebe up to some game • iets in zijn schild voerenit's your game • jij wintwhat a game! • wat een komedie!1 grap(je) ⇒ geintje, pret(je)2 bedrijf ⇒ gebeuren, -wezen♦voorbeelden:make game of • spotten metthe game was to tell how many • het was de kunst/het ging erom te zeggen hoeveel♦voorbeelden:¶ 1 points is game • wie 21 punten heeft, wint→ fair fair/IV 〈 meervoud〉————————game21 dapper ⇒ kranig, f♦voorbeelden:I am game • ik doe meebe game for something • tot iets bereid zijn, ergens zin in hebben————————game3————————game4〈 werkwoord〉1 gokken ⇒ spelen, dobbelen -
8 course
course [koers]〈v.〉1 (het) lopen ⇒ (het) rennen, snelle loop2 wedstrijd ⇒ (wed)ren, race, (wed)loop3 tocht ⇒ rit, reis5 loop ⇒ baan, beweging♦voorbeelden:être à bout de course • uitgeput zijnprendre sa course • het op een lopen zettencourse (de ski) de fond • langlaufwedstrijdcourse de haies • hordeloopcourse d'obstacles • steeplechasecourse de taureaux • stierengevechtcourses de trot attelé • (hard)draverijencourse de vitesse • sprintcourse à pied • (het) hardlopencourse au profit • winstbejagcourse au pouvoir • strijd om de machtcourse aux armements • wapenwedloop¶ être dans la course • op de hoogte zijn, bij de tijd zijnêtre en fin de course • uitgerangeerd zijn, niet meer meetellenhors de course • buiten werking, buiten dienstf1) (het) lopen, rennen2) wedstrijd, wedren3) tocht, reis4) boodschap5) baan, beweging6) slag [machine] -
9 gué
-
10 брод
voorde, doorwaadbare plaats, wed -
11 водопой
ngener. wed, drenkplaats -
12 место для купания лошадей
ngener. wedRussisch-Nederlands Universal Dictionary > место для купания лошадей
-
13 I bet you ten to one she'll come
-
14 I'll bet a hundred to one that …
I'll bet a hundred to one that …ik wed honderd tegen één dat … -
15 I'll wager (you £10) that he'll come
I'll wager (you £10) that he'll comeEnglish-Dutch dictionary > I'll wager (you £10) that he'll come
-
16 bet
n. wedden--------v. weddenbet1[ bet] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 inzet3 iets waarop men wedt ⇒ kans, keuze4 mening♦voorbeelden:lay/make/place a bet (on something) • wedden (op iets)what's the bet he doesn't do it • wedden dat hij het niet doet4 my bet is that he won't win • ik wed/durf erop te wedden dat hij niet wint————————bet2〈werkwoord; betted of ook bet, bet〉♦voorbeelden:‘I reckon he'll do it’ ‘you bet (he will)!’ • ‘volgens mij doet hij het’ ‘nou en of/uiteraard!’‘John's quite happy about the result’ ‘I bet he is’ • ‘John is best tevreden over het resultaat’ ‘dat kan ik me voorstellen’‘perhaps I'll go after all’ ‘I bet you will’ • ‘misschien ga ik toch’ ‘ja, ja, dat wil ik weleens zien’ -
17 close
adj. dichtbij; dicht; vlakbij; intiem--------adv. dichtbij--------n. binnenplaats; erf; hof; achtertuin; steeg--------v. sluiten; dicht doen; eindigenclose1[ kloos] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————close2[ klooz] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 einde ⇒ slot, besluit♦voorbeelden:1 bring to a close • tot een eind brengen, afsluitencome/draw to a close • ten einde lopenat the close of the century • aan het eind van de eeuw————————close3[ kloos] 〈bijvoeglijk naamwoord; closeness〉2 bedekt ⇒ verborgen, geheim; zwijgzaam3 gierig5 nabij ⇒ naast 〈 familie〉; intiem, dik 〈 vriend(schap)〉; onmiddellijk, direct 〈 nabijheid〉; getrouw, letterlijk 〈 kopie, vertaling〉; gelijk opgaand 〈 (wed)strijd〉; kort 〈 haar, gras〉♦voorbeelden:too close for comfort • een beetje (al) te dichtbijclose at hand • (vlak) bij de hand, dicht in de buurtat close range • van dichtbija closely knit family • een hechte familiebandclose to something • dicht bij ietskeep a close watch on someone • iemand scherp in de gaten houdenat close quarters • zeer dichtbij————————close4[ klooz]♦voorbeelden:close on • zich sluiten om/over→ close down close down/, close in close in/, close out close out/, close up close up/, close with close with/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ close down close down/, close up close up/————————close52 dicht(bij) ⇒ vlak, tegen♦voorbeelden:sail close to the wind • hoog/scherp aan de wind zeilengo/run close • op de hielen zittenclose by/to • vlak bij〈 informeel〉 close on • vlak bij, bijnaclose on sixty years • bijna zestig jaar -
18 contest
n. wedstrijd--------v. deelnemen aan een wedstrijd; vechten voor; appelleren; in hoger beroep gaancontest1[ kontest] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 krachtmeting ⇒ strijd, (kracht)proef2 (wed)strijd ⇒ prijsvraag, concours3 twist(gesprek) ⇒ geschil, debat————————contest2[ kəntest]1 twisten ⇒ strijden, wedijveren♦voorbeelden:1 contest against/with • strijden/wedijveren metII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
19 enter
v. binnengaan, binnenkomen; gaan in; opgeven; boeken[ entə]♦voorbeelden:1 gaan in/op/bij ⇒ zich begeven in, zijn intrede doen in2 in/bijschrijven ⇒ opschrijven, noteren 〈 in boek, notulen〉; boeken 〈 in kasboek〉; opnemen, plaatsen 〈 in boek〉; intypen, invoeren 〈 gegevens〉6 inzenden♦voorbeelden:enter against • op rekening schrijven van -
20 hundred
adj. honderd--------n. honderd[ hundrid]♦voorbeelden:1 there are still a hundred (and one) things to do • er zijn nog talloze/duizend en één dingen die moeten gebeurenI'll bet a hundred to one that … • ik wed honderd tegen één dat …by the hundreds • met honderd(tall)enin the hundreds • in de honderdtallena/one hundred per cent • honderd percent, helemaal; 〈figuurlijk; voornamelijk na ontkenning〉helemaal de oude, weer helemaal opgeknapt
См. также в других словарях:
Wed — Wed, v. t. [imp. {Wedded}; p. p. {Wedded} or {Wed}; p. pr. & vb. n. {Wedding}.] [OE. wedden, AS. weddian to covenant, promise, to wed, marry; akin to OFries. weddia to promise, D. wedden to wager, to bet, G. wetten, Icel. ve[eth]ja, Dan. vedde,… … The Collaborative International Dictionary of English
Wed — Wed, v. t. [imp. {Wedded}; p. p. {Wedded} or {Wed}; p. pr. & vb. n. {Wedding}.] [OE. wedden, AS. weddian to covenant, promise, to wed, marry; akin to OFries. weddia to promise, D. wedden to wager, to bet, G. wetten, Icel. ve[eth]ja, Dan. vedde,… … The Collaborative International Dictionary of English
wed — [ wed ] (past tense and past participle wed or wed|ded) verb intransitive or transitive MAINLY JOURNALISM to marry someone a. to combine one thing with another: wed something with something: a merger that will wed American ingenuity with Swiss… … Usage of the words and phrases in modern English
wed — (= marry). The form of the past tense and past participle is either wedded or wed. Its shortness makes it a popular word with headline writers and journalists • (Nicole said of meeting Urban, whom she wed in June last year: ‘I think we were two… … Modern English usage
Wed — (w[e^]d), n. [AS. wedd; akin to OFries. wed, OD. wedde, OHG, wetti, G. wette a wager, Icel. ve[eth] a pledge, Sw. vad a wager, an appeal, Goth. wadi a pledge, Lith. vad[*u]ti to redeem (a pledge), LL. vadium, L. vas, vadis, bail, security,… … The Collaborative International Dictionary of English
WED — or Wed may refer to:* The act of getting married (example: Jack wed Jill ) * Wednesday * UN World Environment Day * WED Enterprises, the original name of Walt Disney Imagineering * Where Eagles Dare , film … Wikipedia
wed — [wed] vt. wedded, wedded or wed, wedding [ME wedden < OE weddian, lit., to pledge, engage < wed, a pledge, akin to Ger wetten, to pledge, wager < IE base * wadh , a pledge, to redeem a pledge > L vas (gen. vadis), a pledge] 1. to… … English World dictionary
Wed — Wed, v. i. To contact matrimony; to marry. When I shall wed. Shak. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
wed — /wed/, v., wedded or wed, wedding. v.t. 1. to marry (another person) in a formal ceremony; take as one s husband or wife. 2. to unite (a couple) in marriage or wedlock; marry. 3. to bind by close or lasting ties; attach firmly: She wedded herself … Universalium
wed — [wed] v past tense and past participle wedded or wed [I,T not in progressive] [: Old English; Origin: weddian] to marry used especially in literature or newspapers … Dictionary of contemporary English
wed — [wed] v past tense and past participle wedded or wed [I,T not in progressive] [: Old English; Origin: weddian] to marry used especially in literature or newspapers … Dictionary of contemporary English