-
1 voortdrijven
-
2 voortdrijven
2 [opdrijven] spur/urge on1 [wegdrijven] float/drift off/along -
3 voortdrijven
подстегнуть, подхлестнуть* * *гл.общ. прогнать, погонять, уноситься, гнать -
4 voortdrijven
v. propel, impel, drive, push, urge on -
5 voortdrijven
amener à, faire avancer, pourchasser, poursuivre, pousser -
6 impel
v. aanzetten, aanmoedigen, voortdrijven -
7 гнать
vgener. drijven, jachten, jagen, jakkeren, zwepen, 4 voortjagen, aanjagen, opzwepen, overjagen, vlotten, voortdrijven, voortzwepen -
8 погонять
vgener. aandrijven, aanjagen, aanrijden, aansporen, aanzetten, opzwepen, stouwen, voortdrijven, aanporren, drijven, voortzwepen (бичом) -
9 прогнать
v1) gener. verdrijven, verjagen, buitenjagen, bannen, verstoten, voortsnellen, voortdrijven, vooruitjagen2) colloq. (кого-л.) afknappen op iemand -
10 уноситься
vgener. voortdrijven, wegdrijven (водой), afstuiven, wegwaaien -
11 coast
n. kust; strand--------v. freewheelen, met de motor in de vrijloop rijden, varen langs de kustcoast1[ koost] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kust→ clear clear/————————coast2〈 werkwoord〉2 〈 voornamelijk figuurlijk〉 zonder inspanning vooruitkomen ⇒ zich (doelloos) laten voortdrijven, zich niet inspannen♦voorbeelden:1 the children coasted along on their bikes with the wind behind • met de wind in de rug fietsten de kinderen zonder te trappen -
12 drift
n. beweging, richting, tendens; erosie, afdrijving--------v. met de stroom meegaan; meeslependrift1[ drift] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 afwijking/drijving ⇒ het weg/afdrijven, het zwerven2 vlaag ⇒ sneeuw/regenvlaag, stofwolk3 opeenhoping ⇒ berg, massa4 ongeorganiseerde beweging ⇒ gang, trek5 strekking ⇒ tendens, bedoeling♦voorbeelden:I get your drift • ik begrijp wat je bedoelt→ continental continental/————————drift21 (af/uiteen)drijven 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ (zich laten) meedrijven, (rond)zwalken♦voorbeelden:John and Mary drifted apart • John en Mary vervreemdden van elkaardrift away/off • geleidelijk verdwijnenshe just drifted in • ze kwam zomaar even langsII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 drive
n. rit, ritje; reis; autorit; rijweg; dwang; adaptor--------v. rijden; besturen; leiden; voortbewegendrive1[ drajv] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 drijfjacht ⇒ het (bijeen/op)drijven♦voorbeelden:————————drive21 snellen ⇒ (voort)stormen, (blijven) doorgaan2 gooien ⇒ schieten, lanceren♦voorbeelden:2 let drive at • schieten op, slaan naar→ drive at drive at/2 rijden ⇒ (be)sturen, vervoeren♦voorbeelden:drive away • wegjagendrive out • verdrijven, uitdrijven, verdringendrive off • wegrijdendrive up • voorrijdendrive off an attack • een aanval afslaandrive a stake into the ground • een paal de grond inheien2 dwingen ⇒ nopen, brengen tot♦voorbeelden: -
14 gee up
gee up -
15 propel
v. voortdrijven♦voorbeelden: -
16 thwart
adj. gedwarsboomd--------n. preventie; bank voor roeiers (in boot), doft--------v. voorkomen; voortdrijventhwart1[ θwo:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————thwart2〈 werkwoord〉 -
17 urge on
urge on -
18 urge
n. behoefte, drift, hartstocht--------v. aanmoedigen, versnellenurge1[ ə:dzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 drang ⇒ impuls, neiging, behoefte————————urge2〈 werkwoord〉2 dringend verzoeken ⇒ bidden, smeken♦voorbeelden:4 she urged (up)on us the need for secrecy • zij drukte ons de noodzaak van geheimhouding op het hart -
19 rocket motor
raketmotor (motor die van binnenuit vlamt, waarbij energie vrijkomt die zoals bij een straaljager naar buiten wordt gedreven en zorgt voor het voortdrijven van de raket) -
20 piquer
piquer [piekee]1 plotseling dalen ⇒ plotseling vallen, duiken2 wegstuiven ⇒ recht afgaan (op), aanrijden (op), afvliegen (op)♦voorbeelden:piquer du nez • voorovertuimelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 een injectie, prik geven ⇒ inenten3 prikkelen ⇒ prikken, irriteren, bijten5 aantasten ⇒ vlekken maken op, bespikkelen6 prikkelen ⇒ opwekken, gaande maken♦voorbeelden:2 faire piquer son chat • zijn kat een spuitje laten geven, laten afmaken3 ça me pique • dat steekt me, dat hindert mevent qui pique • snijdende windpiquer à la machine • op de machine stikken6 piquer qn. au vif • iemand diep krenken, beledigenpiquer un galop, un cent mètres • het op een drafje zetten, een sprintje trekkenpiquer un petit somme • een tukje doen¶ piquer une tête • duiken, een duik nemenpiquer des deux (éperons) • zijn paard de sporen geven3 plekjes gaan vertonen ⇒ vlekken krijgen, schimmelplekken gaan vertonen♦voorbeelden:2 il se pique • hij is verslaafd, hij spuitv1) plotseling vallen, duiken3) steken, prikken5) bijten, prikkelen7) bespikkelen8) opwekken10) jatten
Страницы
- 1
- 2