Перевод: с нидерландского на английский

с английского на нидерландский

С английского на:
Нидерландский
С нидерландского на:
Все языки
Английский
Французский

vloeistoffen

Толкование Перевод

1 stroperige vloeistoffen

stroperige vloeistoffen

syrupy/viscous liquids

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > stroperige vloeistoffen
2 zeef voor vloeistoffen

• strainer

Nederlands-Engels Technisch Woordenboek > zeef voor vloeistoffen
3 absorptievermogen

absorptievermogen

1 〈 met betrekking tot gassen, vloeistoffen〉 absorptive power; 〈 met betrekking tot straling〉 absorptivity

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > absorptievermogen
4 borrelen

borrelen

1 [met betrekking tot vloeistoffen] bubble ⇒ gurgle 〈 met betrekking tot geluid〉

2 [borrels drinken] have a drink

3 [bobbelend naar boven komen] bubble (up)

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > borrelen
5 diffusie

diffusie

〈 natuurkunde〉

1 [vermenging van vloeistoffen/gassen] diffusion ⇒ mixture

2 [transport van moleculen] diffusion ⇒ pervasion

3 [met betrekking tot warmte/lichtstralen] diffusion

♦voorbeelden:

2 diffusie van koolstof in ijzer • diffusion of carbon in iron

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > diffusie
6 dik

dik¹

〈 het〉

1 [bezinksel] grounds, dregs

2 [dik gedeelte] thick

♦voorbeelden:

¶   door dik en dun gaan • go through thick and thin

     iemand door dik en dun volgen • support someone/stand by someone through thick and thin/fair and foul

————————

dik²

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 [niet dun] thick 〈 ook met betrekking tot vloeistoffen, voorwerpen〉

2 [van aanzienlijke omvang] thick ⇒ fat, bulky

3 [gezet, corpulent] fat ⇒ stout, corpulent

4 [opgezet, gezwollen] swollen

♦voorbeelden:

1   een dik boek • a thick/fat book

     een dikke brij • pap 〈 voedsel〉

     10 cm dik • 10 cm thick

     de dikke darm • the large intestine

     ze stonden tien rijen dik • they stood ten (rows) deep

     een dikke streep/lijn • a thick/bold stroke/line

     een dikke trui • a thick jumper

     dik worden • thicken, set, congeal

2   een dikke buik • a paunch

     〈 figuurlijk〉 een dikke portemonnee hebben • have a fat wallet

3   een dikke man • a fat man

     die jurk maakt dik • that dress makes you look fat

     dik worden • grow fat

     zij heeft aanleg om dik te worden • she puts on weight easily

4   een dikke keel • a swollen throat; 〈 gevoel〉 a sore throat

     dikke vingers • plump fingers; 〈 kort en dik〉 stubby fingers

     dik worden • swell (up)

¶   dik doen • swank, swagger, boast

     zich dik maken (over iets) • get worked up (about something)

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉

1 [ruim, royaal] thick ⇒ ample, good

2 [van relaties] [hecht] thick ⇒ close, great

3 [dicht] thick ⇒ heavy, dense

♦voorbeelden:

1   een dik uur • a good hour

     een dikke voldoende • a (very) high mark

     〈 figuurlijk〉 in die handel zit een dik belegde boterham • you can make a good living in that trade

     dik tevreden (zijn) • (be) well-satisfied

     dik verdiend • well-earned

     hij is dik in de zeventig • he is well into his seventies

     dik onder het stof • thick with dust

     dat komt dik voor elkaar/mekaar • that'll work out fine

     het er dik bovenop leggen • lay it on thick

     het ligt er dik bovenop • it is quite obvious

     dat zit er dik in • I wouldn't be surprised

     dik in iets zitten • have plenty of something

2   dikke maatjes zijn • be as thick as thieves

     dikke vrienden zijn • be great/close friends

     het is dik aan tussen hen • they're as thick as thieves; they're pretty close 〈 ook geliefden〉

3   een dikke bos haar • a thick head of hair

     een dikke mist • thick fog

     〈 figuurlijk〉 niet dik gezaaid • few and far between

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dik
7 dikte

dikte

1 [het dik-zijn] fatness ⇒ thickness

2 [afmeting] thickness ⇒ gauge 〈 glas, metaal〉, girth 〈 ronde voorwerpen〉

3 [dichtheid] thickness ⇒ density, consistency 〈 voornamelijk vloeistoffen〉

4 [verdikking] swelling ⇒ lump

♦voorbeelden:

2   de dikte van een boom • the girth of a tree

     een dikte van vier voet • four feet thick

3   de dikte van de mist • the thickness/density of the fog

4   een dikte aan een tak • a swelling/lump on a branch

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dikte
8 distilleren

distilleren

1 [met betrekking tot vloeistoffen/sterkedrank] distil

2 [figuurlijk] [afleiden] deduce ⇒ infer

♦voorbeelden:

2 iets uit iemands woorden distilleren • deduce something from what someone says

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > distilleren
9 harden

harden

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [drogen] harden, become hard ⇒ 〈 met betrekking tot vloeistoffen〉 dry, 〈 met betrekking tot cement, gelatine enz.〉 set

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [hard maken] harden ⇒ 〈 temperen〉 temper

2 [met betrekking tot het lichaam] toughen (up)

3 [uithouden] bear, stand ⇒ 〈 informeel〉 take, stick

♦voorbeelden:

2   hij is gehard door weer en wind • he has been hardened/seasoned by wind and weather

     zich harden tegen iets • toughen oneself up/harden oneself to stand something

3   deze hitte is niet te harden • this heat is unbearable

     〈 schertsend〉 hij kan het in die betrekking best harden • he's not so badly off in that job

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > harden
10 lang

lang

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 [met een grote/bepaalde lengte] long; 〈 persoon, staand voorwerp〉 tall

2 [geruime/een bepaalde tijd durend] long

3 [met betrekking tot vloeistoffen] weak

♦voorbeelden:

1   de kamer is zes meter lang • the room is six metres long

     een lange vent • a tall guy

     in het lang zijn • wear a long dress

     het is zo lang als het breed is • it's as broad as it's long

2   vijf jaar lang • for five years

     hij heeft zijn leven lang armoe geleden • he lived a life of poverty

     heel de zomer lang • all summer long, throughout the summer

     de tijd valt me lang • time drags/is hanging heavy on my hands

II 〈 bijwoord〉

1 [gedurende geruime tijd] long ⇒ (for) a long time

2 [gedurende een bepaalde tijd] long

3 [met ontkenning] [helemaal] far (from) ⇒ (not) nearly

♦voorbeelden:

1   lang over iets doen • be long (in) doing something

     lang duren • take a long time, last long/a long time

     ze leefden lang en gelukkig • they lived happily ever after

     lang zal hij leven! • for he's a jolly good fellow!

     hij maakt het niet lang meer • he won't last much longer

     lang meegaan • last (a long time)

     lang opblijven • stay up late

     je bent lang weggebleven! • you've been (out/away) a long time!

     al lang • for a long time (now)

     je had al lang weg moeten zijn • you should have (been) gone long ago

     ik was al lang en breed thuis • I'd been home for ages (by then)

     we hebben het er lang en breed over gehad • we've talked about it at great length

     lang geleden • long ago; 〈 informeel〉 way back

     de kinderen zeurden net zo lang tot ze ja zei • the children kept on and on until she said yes

     langer dan een jaar • (for) over a year, (for) more than a year

     ze bleven langer dan ons lief was • they stayed longer than we could have wished

2   ik blijf geen dag langer • I won't stay another day/won't stay a day longer

     het vriest niet langer • it's stopped freezing

     ze kan niet langer wachten • she can't wait any longer/more

     hoe langer, hoe liever • the longer the better

     dat kan zo niet langer • things can't go on like this

3   dat weegt lang geen vier kilo • it weighs nowhere near four kilos, it doesn't weigh anywhere near four kilos

     dat smaakt lang niet slecht • it doesn't taste at all bad

     hij is nog lang niet zo ver • he hasn't got as far as that

     lang niet slecht/gek • not at all bad

     ze is lang niet zo groot als Jan • she's not nearly/she isn't anywhere near as tall as Jan

     ze waren lang niet allemaal aanwezig • by no means all of them were there

     〈 figuurlijk〉 wij zijn er nog lang niet • 〈 figuurlijk〉 we've a long way to go (yet)

     die zaal is lang niet groot genoeg • that room is nowhere/isn't anywhere near big enough

     bij lange na niet • not by a long chalk, by no means

     bij lange na niet zo goed, lang niet zo goed • not nearly as good

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > lang
11 lozing

lozing

1 [met betrekking tot vloeistoffen] drainage ⇒ discharge

2 [met betrekking tot het lichaam] evacuation ⇒ passing

3 [plaats van lozing] discharge point ⇒ outlet

♦voorbeelden:

1 illegale lozingen van afvalstoffen • illegal dumping of waste materials

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > lozing
12 persing

persing

1 [het persen/geperst worden] compression

2 [met betrekking tot grammofoonplaten] pressing

3 [drukking van gassen/vloeistoffen] compression ⇒ 〈 druk〉 pressure

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > persing
13 pomp

pomp

1 [werktuig dat vloeistoffen/gassen verplaatst] pump

2 [benzinepomp] pump ⇒ 〈 benzinestation〉 filling station

3 [pompslag] pump, stroke

♦voorbeelden:

1 water uit de pomp • water from the pump

¶ loop naar de pomp! • go and be hanged!

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > pomp
14 slap

slap

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 [niet gespannen] slack

2 [niet stijf] soft ⇒ limp

3 [met betrekking tot het lichaam] weak ⇒ flabby

4 [niet doortastend/flink] weak ⇒ spineless

5 [met betrekking tot vloeistoffen] weak ⇒ thin

6 [handel] slack

♦voorbeelden:

1   een slap balletje • a feeble/tame shot

     het touw hangt slap • the rope is slack

3   een slappe lul • a drooping prick; 〈 slappe vent〉 a gutless bastard

     slappe spieren • flabby muscles

     we lagen slap van het lachen • we were in stitches

     zich slap voelen • feel washed out

4   een slappe vent • a spineless guy

5   een slap bakkie • dishwater

6   een slappe tijd • a slack season

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉

1 [inhoudloos] empty ⇒ feeble

♦voorbeelden:

1   een slap excuus • a lame/feeble excuse

     slap gelul • crap, bullshit

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > slap
15 springen

springen

1 [zich in de lucht verheffen] jump, leap, spring ⇒ 〈 op handen steunend〉 vault

2 [het lichaam ruksgewijze opheffen] jump

3 [met betrekking tot zaken, zich met een ruk verplaatsen] leap, jump

4 [met betrekking tot vloeistoffen] spring ⇒ gush, 〈 eruit springen〉 burst

5 [uiteengedreven worden, barsten] 〈 ketel, kruitvat〉 burst, explode ⇒ 〈 brug, rots, mijn〉 blast, 〈 ballonnetje〉 pop

6 [scheuren krijgen] crack

7 [uitsteken] jut out

8 [bankroet gaan] break

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 eruit springen • break even

     〈 figuurlijk〉 je kunt hoog of laag springen, het moet toch gebeuren • whether you like it or not, it's got to happen

     hoog/ver/omlaag springen • jump high/far/down

     〈 figuurlijk〉 ergens bovenop springen • 〈 fanatiek reageren〉 pounce on something

     op de fiets springen • hop/jump/leap on the bicycle

     over een sloot springen • leap a ditch

     mijn paard springt 1.080 m • my horse clears 1.80 m

2   〈 figuurlijk〉 staan te springen om weg te komen • be dying/itching to leave

     〈 figuurlijk〉 zitten te springen op zijn stoel • be raring to go

     〈 figuurlijk〉 zitten te springen om iets • be bursting/dying for something

3   er is een knoop van mijn broek gesprongen • a button has come off my trousers

5   mijn band is gesprongen • my tyre has burst

     een snaar/het glas is gesprongen • a string has snapped, the glass has cracked

     〈 figuurlijk〉 op springen staan • 〈 boos zijn〉 be about to explode; 〈 grote haast hebben〉 be in a terrible rush; 〈 nodig naar de wc moeten〉 be bursting

7   〈 figuurlijk〉 eruit springen • stand out

     de achterkamer springt iets naar buiten/binnen • the backroom juts out/in(wards) a little

8   de bank laten springen • break the bank

     de zaak staat op springen • the company's on the verge of bankruptcy

¶   op rood/groen springen • change to red/green 〈 verkeerslicht〉

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > springen
16 stijgen

stijgen

1 [zich naar een hoger gelegen punt bewegen; ook met betrekking tot rangorde] rise ⇒ climb 〈 vliegtuig〉

2 [omhooglopen; ook met betrekking tot vloeistoffen] rise

3 [toenemen] increase ⇒ rise

4 [opstappen] mount

5 [af/uitstappen] step off, step out of

♦voorbeelden:

1   het vliegtuig steeg snel naar 2000 voet • the plane quickly climbed to 2000 feet

2   het bergpad stijgt • the mountain path gets steeper and steeper

     een stijgende lijn • an upward trend

     zich in stijgende lijn bewegen • be on the upgrade

     het water/de rivier stijgt • the water/river is rising

3   de prijzen/lonen stijgen • prices/wages are rising

     met stijgende verbazing • with growing amazement

     zijn kansen doen stijgen • multiply one's chances

     snel stijgende prijzen • sharply rising prices

     met het stijgen der jaren • with increasing age

5   van het paard stijgen • dismount from a horse

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > stijgen
17 stroperig

stroperig

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 [als/met stroop] syrupy; 〈 viskeus〉 viscous

♦voorbeelden:

1   stroperige vloeistoffen • syrupy/viscous liquids

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉

1 [slijmerig] smooth(-talking); 〈 pejoratief〉 greasy, oily; 〈 Brits-Engels ook〉 smarmy

♦voorbeelden:

1   stroperige woorden • honeyed words

     hij doet zo stroperig • 〈 informeel〉 he is such a smoothy

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > stroperig
18 teruglopen

teruglopen

1 [achteruitlopen] walk back ⇒ flow back 〈 vloeistoffen〉

2 [figuurlijk] [achteruitgaan] drop ⇒ fall, decline

3 [naar het vertrekpunt lopen] walk back ⇒ back 〈 wind〉

♦voorbeelden:

2   het aantal kerkgangers loopt terug • church attendance is dropping

     de dollar liep nog verder terug • the dollar suffered a further setback

3   de wind liep weer terug naar het zuiden • the wind backed to the south

     naar huis teruglopen • walk back home

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > teruglopen
19 troebel

troebel

1 [met betrekking tot vloeistoffen] turbid ⇒ cloudy

2 [duister] turbid ⇒ murky

♦voorbeelden:

1 in troebel water vissen • fish in troubled waters

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > troebel
20 uitlaat

uitlaat

1 [met betrekking tot gassen/vloeistoffen] exhaust (pipe), ^Amuffler 〈 van auto〉; funnel, ^Asmoke stack 〈 van locomotief〉

2 [figuurlijk] outlet ⇒ vent, release

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > uitlaat

Страницы

См. также в других словарях:

Carl Johan Friedrich Böttcher — Frits Böttcher im Jahre 2007, Fotografie von Wiebe Kiestra Frits Böttcher (eigentlich Carl Johan Friedrich Böttcher; * 17. Oktober 1915 in Rotterdam; † 23. November 2008 in Den Haag) war ein niederländischer Wissenschaftler. Böttcher war… … Deutsch Wikipedia
Frits Böttcher — im Jahre 2007, Fotografie von Wiebe Kiestra Frits Böttcher (eigentlich Carl Johan Friedrich Böttcher; * 17. Oktober 1915 in Rotterdam; † 23. November 2008 in Den Haag) war ein niederländischer Wissenschaftler. Böttcher war Gründungs und… … Deutsch Wikipedia
Heike Kamerlingh Onnes — Infobox Scientist box width = 300px name = H. Kamerlingh Onnes image size = 200px caption = Heike Kamerlingh Onnes birth date = birth date|1853|9|21|df=y birth place = Groningen, Netherlands death date = nowrap|death date and… … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с нидерландского на английский

vloeistoffen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с нидерландского на английский

vloeistoffen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: