-
41 mordre
mordre [mordr]♦voorbeelden:ça ne mord pas • de vis wil niet bijtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bijtenv1) bijten (in)3) aantasten5) steken [insect] -
42 noyer
noyer1 [nwaajee]〈m.〉1 (wal)notenboom ⇒ walnoot, okkernotenboom————————noyer2 [nwaajee]♦voorbeelden:noyer son chagrin dans l'alcool • zijn verdriet verdrinkennoyer un clou • een spijker verzinken, inlaten 〈 in het hout〉noyer une révolte dans le sang • een oproer bloedig onderdrukken→ chien¶ noyer le poisson • een gevangen vis afmatten; 〈 figuurlijk〉een tegenstander van de wijs brengen, ontmoedigen♦voorbeelden:→ verre1. m 2. v 3. se noyerv1) verdrinken -
43 pas
pas1 [paa]〈m.〉1 pas ⇒ schrede, (voet)stap, (voet)spoor2 tred ⇒ gang, loop3 pas ⇒ doorgang, engte, drempel♦voorbeelden:faire les cent pas • ijsberensalle des pas perdus, les pas perdus • grote halallonger, presser le pas • sneller gaan lopen, 't tempo verhogen, zich haastenarriver sur les pas de qn. • vlak na iemand aankomendoubler le pas • zijn pas versnellenétalonner son pas • zijn passen afmetenmarcher sur les pas de qn. • iemand (na)volgenmarquer le pas • pas op de plaats makenmettre qn. au pas • iemand in het gareel laten lopenne pas quitter qn. d'un pas • voortdurend achter iemand aan lopenretourner, revenir sur ses pas • op zijn schreden terugkeren, een andere koers inslaanà deux, quatre pas (d'ici) • vlakbij, (hier)naastà pas comptés • met afgemeten passenavancer à grands pas • grote vooruitgang boeken, met rasse schreden vooruit gaanà pas de loup • op de tenen (sluipend), heel zachtjespas à pas • stapje voor stapje, voorzichtig aancela ne se trouve pas dans, sous le pas d'un cheval • dat ligt niet voor 't oprapen, dat groeit iemand maar niet op de rugpas de l'oie • ganzenpas, paradepasà pas de tortue • met een slakkengangetjeà pas de velours • zachtjes sluipendau pas • in de pas, stapvoetsau pas de course, au pas de gymnastique • in looppasse mettre au pas • zich schikken, zich aanpassenrouler au pas • stapvoets rijdende ce pas • direct, nu meteen, stante pedepas de (la) porte • drempelêtre dans un mauvais pas • zich in een lastig parket bevindentirer qn. d'un mauvais pas • iemand uit de puree helpencéder le pas à qn. • iemand laten voorgaanprendre le pas sur qn. • voor iemand uitlopen, iemand achter zich laten 〈 ook figuurlijk〉sauter, franchir le pas • de sprong wagen; stervenpas de vis • spoed, schroefgang————————pas2 [paa]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 si c'est pas malheureux! • wat erg!, erg is dat!pas mal de • heel watne pas, ne … pas • nietpas plus que lui • evenmin als hij, niet meer dan hijpas du tout • helemaal nietpas un(e) • geen enkele, niemandcomme pas un • als geen anderil ne sait pas parler • hij kan niet sprekenil sait ne pas parler • hij weet z'n mond te houden1. m1) pas, voetstap2) tred, loop3) doorgang, engte, drempel2. advniet, geen -
44 pêche
péché [peesĵee]〈m.〉1 zonde♦voorbeelden:laid comme les sept péchés capitaux • zo lelijk als de nachtpéché mignon • een zwak, pekelzondepéché mortel • doodzondepéché originel • erfzondepéché véniel • dagelijkse zondef1) visserij2) visplaats3) gevangen vis4) perzik5) klap -
45 piquer
piquer [piekee]1 plotseling dalen ⇒ plotseling vallen, duiken2 wegstuiven ⇒ recht afgaan (op), aanrijden (op), afvliegen (op)♦voorbeelden:piquer du nez • voorovertuimelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 een injectie, prik geven ⇒ inenten3 prikkelen ⇒ prikken, irriteren, bijten5 aantasten ⇒ vlekken maken op, bespikkelen6 prikkelen ⇒ opwekken, gaande maken♦voorbeelden:2 faire piquer son chat • zijn kat een spuitje laten geven, laten afmaken3 ça me pique • dat steekt me, dat hindert mevent qui pique • snijdende windpiquer à la machine • op de machine stikken6 piquer qn. au vif • iemand diep krenken, beledigenpiquer un galop, un cent mètres • het op een drafje zetten, een sprintje trekkenpiquer un petit somme • een tukje doen¶ piquer une tête • duiken, een duik nemenpiquer des deux (éperons) • zijn paard de sporen geven3 plekjes gaan vertonen ⇒ vlekken krijgen, schimmelplekken gaan vertonen♦voorbeelden:2 il se pique • hij is verslaafd, hij spuitv1) plotseling vallen, duiken3) steken, prikken5) bijten, prikkelen7) bespikkelen8) opwekken10) jatten -
46 poisson-chat
-
47 raie
raie [re]〈v.〉♦voorbeelden:la raie des fesses • de bilspleettissu à raies • streepjesgoedraie cendrée • vleet→ gueulef1) streep, lijn3) voor [landbouw]4) rog [vis] -
48 rat
rat [raa]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:rat d'eau • waterratrat d'égout • rioolratrat musqué • muskusratêtre fait comme un rat • als een rat in de val zitten〈 informeel〉 être dans un endroit comme un rat dans un fromage • zich ergens als een vis in het water voelen3 ce qu'il est rat! • wat is hij gierig!rat de cave • (lange) waskaars; ambtenaar van de accijnzenrat d'église • kwezelrat d'hôtel • hoteldiefpetit rat de l'Opéra • leerling(e) van de dansschool van de Parijse Operam -
49 sentir
sentir [sãtier]1 voelen ⇒ gewaarworden, zich bewust zijn van, merken5 proeven ⇒ smaken (naar), de smaak hebben van♦voorbeelden:1 sentir la fatigue • moe zijn, zich moe voelenfaire sentir qc. à qn. • iemand iets doen voelen, doen begrijpenfaire sentir à qn. que • iemand duidelijk maken datse faire sentir • merkbaar worden, zich doen geldenje sentis la colère me gagner • ik voelde dat ik boos werdje sens à quel point cela a dû être difficile • ik besef hoe moeilijk dat moet zijn geweestne pas pouvoir sentir qn. • iemand niet kunnen luchten (of zien)à cause de son rhume il ne sent plus rien • vanwege zijn verkoudheid ruikt hij niets meer3 sentir bon, mauvais • lekker, vies ruiken, stinkenfromage qui sent fort • kaas die sterk ruiktil sent des pieds • zijn voeten stinkence poisson commence à sentir • die vis begint te stinken2 voelbaar, merkbaar zijn♦voorbeelden:〈 informeel〉 alors, tu ne te sens plus? • ben je niet goed wijs geworden?ne pas pouvoir se sentir • elkaar niet kunnen luchten (of zien)v1) voelen, merken2) ruiken (aan, naar)5) aanvoelen -
50 serrer
serrer [serree]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast)drukken ⇒ (stevig) vasthouden, klemmen2 dicht op, bij, tegen elkaar zetten ⇒ op elkaar drukken, vastdraaien ⇒ 〈 boekwezen, tekst〉 inschikken4 vlakbij komen ⇒ in het nauw drijven, wegdrukken♦voorbeelden:serrer qn. dans ses bras • iemand in de armen sluiten, omarmenserrer qn. à la gorge • iemand bij de keel grijpen, wurgenserrer les poings • zijn vuisten ballenserrer son sujet • bij zijn onderwerp blijvenserrer une traduction, un texte • zeer nauwkeurig vertalen4 serrer sa droite • uiterst rechts rijden, meer naar rechts rijdenserrer qn. de près • iemand op de hielen zittenserrer de près un problème • diep ingaan op een probleem1 dichter bij elkaar gaan zitten ⇒ opschuiven, opschikkenv1) voorsorteren2) vastdruk-ken7) opbergen -
51 sole
-
52 tenaille
tenaille [tənaaj]〈v.〉♦voorbeelden:= tenailles; f (pl) -
53 triton
triton [trietõ]〈m.〉1 tritonshoorn ⇒ trompetslak, -schelpm1) tritonshoorn3) waterrat4) tritonus [muziek] -
54 aleviner
-
55 assemblage
assemblage [aasãblaazĵ]〈m.〉1 (het) samenvoegen ⇒ assemblage, montage, (het) ineenzetten3 verzameling ⇒ samenstel, samenvoegsel♦voorbeelden:assemblage à vis • schroefverbinding -
56 barbue
-
57 boucaner
-
58 ce poisson commence à sentir
Dictionnaire français-néerlandais > ce poisson commence à sentir
-
59 court-bouillon
-
60 cruciforme
См. также в других словарях:
vis — vis … Dictionnaire des rimes
vis — [ vis ] n. f. • viz « escalier tournant » v. 1170; lat. vitis « vigne », et par ext. « vrille de vigne » 1 ♦ Escalier tournant en hélice autour d un axe, dit « noyau », qui soutient toutes les marches. « Ils sortirent sous le porche et montèrent… … Encyclopédie Universelle
vis — 1. (vis ) s. f. 1° Vis de Saint Gilles, escalier qui monte en rampe, et dont les marches semblent porter en l air ; ainsi nommé du prieuré de Saint Gilles en Languedoc, où est un escalier de ce genre qu on a imité. Vis à jour, escalier… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
VIS — bezeichnet: eine Insel in Kroatien, siehe Vis eine Ortschaft auf der gleichnamigen Insel, siehe Vis (Stadt) einen Fluss in Südfrankreich, siehe Vis (Fluss) eine polnische Pistole, siehe Pistolet Vis wz. 35 altfranzösisch für Gesicht (daraus auch… … Deutsch Wikipedia
ViS — bezeichnet: eine Insel in Kroatien, siehe Vis eine Ortschaft auf der gleichnamigen Insel, siehe Vis (Stadt) einen Fluss in Südfrankreich, siehe Vis (Fluss) eine polnische Pistole, siehe Pistolet Vis wz. 35 altfranzösisch für Gesicht (daraus auch… … Deutsch Wikipedia
Vis — may refer to: Geography * Vis (island), a Croatian island in the Adriatic sea * Vis (town), town and municipality on the island of Vis * Vis, Bulgaria, a village in Ivaylovgrad municipality, Haskovo Province, Bulgaria * Vis River, in south… … Wikipedia
vis — 1. vis cómica. Locución nominal femenina de origen latino, que significa ‘capacidad de hacer reír’: «Me faltaba vis cómica, yo lo notaba» (FnGómez Viaje [Esp. 1985]). Se utiliza siempre en singular. 2. vis a vis. Calco del francés vis à vis,… … Diccionario panhispánico de dudas
Vis — Vis, n. 1. Force; power. [1913 Webster] 2. (Law) (a) Physical force. (b) Moral power. [1913 Webster] {Principle of vis viva} (Mech.), the principle that the difference between the aggregate work of the accelerating forces of a system and that of… … The Collaborative International Dictionary of English
vis — (izg. vȋs) DEFINICIJA moć, sila, ob. u: SINTAGMA vis inertiae (izg. vis inèrcie) sila ustrajnosti; vis legis (izg. vis lȇgis) sila zakona; vis maior (izg. vis mȁjor) viša sila, u smislu 1. Boga i Božje intervencije 2. razg. spleta okolnosti i… … Hrvatski jezični portal
vis — VIS, visuri, s.n. 1. Faptul de a visa; înlănţuire de imagini, de fenomene psihice şi de idei care apar în conştiinţa omului în timpul somnului. ♢ Carte de vise = carte care cuprinde semnificaţia profetică a visurilor. ♢ loc. adj. De vis = propriu … Dicționar Român
vis — VIS. s. f. Piece ronde de fer ou de bois, qui est canelée en ligne spirale, & qui entre dans un écrou qui l est de mesme. Une vis de bois, de fer, de cuivre. une vis de pressoir. vis d arquebuse, de pistolet. les vis d un chaslit, d une serrure.… … Dictionnaire de l'Académie française