-
1 opérer
opérer [oppeeree]♦voorbeelden:opérer sur qc. • inwerken op ietsII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:opérer la jonction • de verbinding tot stand brengen1 tot stand komen ⇒ plaats vinden, uitgevoerd wordenv1) werken, uitwerking hebben (op)2) opereren, te werk gaan3) verrichten5) bedienen [machine] -
2 terrasser
-
3 barbarie
barbarie [baarbaarie]〈v.〉♦voorbeelden:f1) onbeschaafdheid, grofheid2) wreedheid, barbaarsheid -
4 effectuer
effectuer [effektuu.ee]1 uitvoeren ⇒ tot stand brengen, verrichten, maken1 uitgevoerd worden ⇒ tot stand komen, plaatsvindenvuitvoeren, tot stand brengen -
5 livrer
livrer [lievree]2 uitleveren ⇒ overgeven, overleveren♦voorbeelden:livrer à domicile • thuisbezorgenlivrer passage • doorgang verlenenlivrer un secret à qn. • aan iemand een geheim prijsgeven1 zich wijden (aan) ⇒ zich toeleggen (op), verrichtenv1) bezorgen, afleveren2) uitleveren, overgeven -
6 pie
pie1 [pie]〈v.〉1 ekster♦voorbeelden:être bavard comme une pie • klappen als een ekstertrouver la pie au nid • een prachtontdekking doen————————pie2 [pie]♦voorbeelden:1. f 2. adj -
7 pièce
pièce [pjes]〈v.〉1 stuk ⇒ exemplaar, (onder)deel2 stuk ⇒ scherf, brok4 kamer ⇒ vertrek, ruimte5 stuk ⇒ muziekstuk, toneelstuk♦voorbeelden:pièces détachées • onderdelenpièces jointes • bijlagenêtre fait d'une seule pièce, tout d'une pièce • uit één stuk gemaakt zijninventer de toutes pièces • van a tot z verzinnenmettre une pièce à un pantalon • een stuk in een broek zettenvendre à la pièce • per stuk verkopentravail aux pièces • stukwerktravailler aux pièces • stukwerk verrichten〈 informeel〉 on n'est pas aux pièces! • het is geen aangenomen werk!la pièce • per stukcela coûte dix francs pièce • dat kost tien frank per stuk→ monnaieen pièces • in stukken, kapotdonner la pièce à qn. • iemand een fooi geven4 appartement de deux pièces • tweekamerwoning, -flatpièce à conviction • bewijsstukpièces d'identité • (identiteits)papierenjuger sur pièces • op grond van bewijsstukken een oordeel vellenpièce de résistance • hoofdschotelpièce montée • monumentale taartfaire pièce à • (iemand) de voet dwars zetten; paal en perk stellen aan (iets)f1) stuk, exemplaar2) scherf, brok3) muntstuk4) kamer5) akker6) document [juridisch]7) kanon, geschut [leger]8) schaakstuk -
8 travailler
travailler [traavaajee]1 werken ⇒ arbeid verrichten, een beroep uitoefenen, studeren♦voorbeelden:faire travailler l'argent • geld niet renteloos laten liggentravailler à perte • met verlies werkenla maçonnerie travaille • het metselwerk scheurt, verzaktla pâte travaille • het deeg rijstII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewerken ⇒ verzorgen, bijschaven2 bestuderen ⇒ studeren, (be)oefenen4 plagen ⇒ verontrusten, achtervolgen♦voorbeelden:travailler le vin • wijn vervalsenv1) werken2) gisten, rijzen3) bewerken4) (be)studeren5) beïnvloeden6) plagen7) trainen8) mishandelen -
9 autopsier
-
10 commettre un acte de barbarie
commettre un acte de barbarieDictionnaire français-néerlandais > commettre un acte de barbarie
-
11 domicile
domicile [dommiesiel]〈m.〉♦voorbeelden:élire domicile • zich vestigenlivrer à domicile • thuisbezorgentravailler à domicile • thuiswerk verrichtenêtre sans domicile • geen vaste verblijfplaats hebben -
12 faire oeuvre pie
faire oeuvre pie -
13 médiascope
-
14 pénibilité
pénibilité [peeniebielietee]〈v.〉 -
15 perquisitionner
perquisitionner [perkieziesjonnee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
16 pratiquer
pratiquer [praatiekee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitoefenen ⇒ beoefenen, bedrijven2 toepassen ⇒ in praktijk brengen, gebruiken3 verrichten ⇒ uitvoeren, doen4 aanleggen ⇒ aanbrengen, maken5 belijden ⇒ vervullen, naleven♦voorbeelden:pratiquer le système D • zich(zelf) reddenpratiquer la charité • naastenliefde bedrijven¶ pratiquer un livre, un auteur • een boek, een schrijver regelmatig lezen -
17 travailler aux pièces
travailler aux pièces -
18 travailler à domicile
travailler à domicile -
19 vaquer
vaquer [vaakee]〈 werkwoord〉
См. также в других словарях:
verrichten — verrichten … Deutsch Wörterbuch
Verrichten — Verrichten, verb. irregul. act. welches in verschiedenen Bedeutungen vorkommt. 1. Von richten, reichen, und ver, in der Bedeutung der Übertragung, ist verrichten in einigen Gegenden überlassen, übertragen. Jemanden Salzgüter verrichten, in den… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
verrichten — V. (Mittelstufe) etw. in einer bestimmten Weise tun, ausführen Synonyme: erledigen, machen Beispiel: Ich habe noch vieles zu verrichten. Kollokation: seine Notdurft verrichten … Extremes Deutsch
Verrichten — Verrichten, ein Jagen verrichten, den Jagdplatz mit dem Zeuge umstellen … Pierer's Universal-Lexikon
verrichten — ↑ richten … Das Herkunftswörterbuch
Verrichten — Unter Verrichten versteht man im Arbeitsstudium in der Regel die sichtbaren Bewegungen einer Arbeitsperson bei der Ausübung einer Tätigkeit. Bei einer Zeitstudie zählen zum Verrichten alle beeinflussbaren Ablaufarten. Sofern eine statische… … Deutsch Wikipedia
verrichten — handhaben; tätig sein; bedienen; betätigen; machen; praktizieren; ausüben; durchführen; ausführen; leisten; abwickeln; bewerkstel … Universal-Lexikon
verrichten — ver·rịch·ten; verrichtete, hat verrichtet; [Vt] etwas verrichten geschr ≈ tun, machen <meist eine Arbeit, seinen Dienst verrichten; seine Notdurft verrichten (= die Blase bzw. den Darm entleeren)> || hierzu Ver·rịch·tung die … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
verrichten — abwickeln, ausführen, durchführen, erfüllen, erledigen, leisten, machen, realisieren, tun; (Kaufmannsspr., Papierdt.): tätigen. * * * verrichten:1.⇨tun(1)–2.[s]einBedürfnisv.:⇨austreten(1u.2);eingroßesGeschäftv.:⇨austreten(2);einkleinesGeschäftv … Das Wörterbuch der Synonyme
Verrichten — 1. Das ist bald genug verricht, was wol verricht ist. – Lehmann, 751, 41. 2. Schlecht verrichtet, gut berichtet. Mancher, der sein Geschäft, seinen Auftrag schlecht ausgeführt hat, sucht sich durch einen günstigen Bericht, durch eine täuschende… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
verrichten — ver|rịch|ten … Die deutsche Rechtschreibung