-
1 torchon
torchon [torsĵõ]〈m.〉1 (vaat)doekje ⇒ droogdoek, (wrijf)lap♦voorbeelden:2 je ne lis pas ce torchon • ik lees dat vod (van een krant), die rommel niet¶ le torchon brûle • de vlam is in de pan, er is ruzie〈 figuurlijk〉 il ne faut pas mélanger les torchons et les serviettes • men moet niet alles op een hoop gooienm1) theedoek, vaatdoek2) prul3) dweil -
2 je ne lis pas ce torchon
je ne lis pas ce torchonik lees dat vod (van een krant), die rommel nietDictionnaire français-néerlandais > je ne lis pas ce torchon
-
3 le torchon brûle
le torchon brûlede vlam is in de pan, er is ruzie -
4 papier torchon
papier torchon -
5 se flanquer un coup de torchon
se flanquer un coup de torchonDictionnaire français-néerlandais > se flanquer un coup de torchon
-
6 être fait comme un torchon
être fait comme un torchonDictionnaire français-néerlandais > être fait comme un torchon
-
7 brûler
brûler [bruulee]1 (ver-, af)branden ⇒ door vuur verteerd worden, in brand staan, (op)vlammen♦voorbeelden:brûler de fièvre • van koorts gloeien→ torchonII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:→ cervellev1) (ver)branden, afbranden2) (laten) aanbranden [spijzen]4) warm zijn [spel]5) (zonder te stoppen) voorbijgaan, -rijden -
8 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
9 papier
papier [paapjee]〈m.〉1 papier(tje) ⇒ vel papier, blaadje♦voorbeelden:papier brouillard, buvard • vloeipapierpapier à cigarettes • sigarettenpapier, vloeitjepapier émeri, papier de verre • amaril-, schuurpapierpapier à forme • handgeschept papierpapier à lettres • postpapierpapier pelure • dundrukpapierpapier torchon • aquarelpapierpapier collant, gommé • gegomd papier, plakpapierpapier crêpé • crêpepapierpapier hygiénique • toiletpapierpapier libre • ongezegeld papierpapier mâché • papier-machépapier peint • behang(sel)papierdu papier recyclé • kringlooppapierpapier sensible • fotopapierpapier sulfurisé • vetvrij papier, boterhampapierpapier à couvrir • kaftpapierjeter sur le papier • op papier zettennoircir du papier • hele vellen volschrijvenpapier à tapisser • behangde, en papier • van papier, papierensur le papier • op papier, theoretisch〈 figuurlijk〉 être réglé comme du papier à musique • 〈m.b.t. iets〉 zo zeker als wat zijn; 〈m.b.t. iemand〉 stipt zijn3 papier de commerce • wissel, handelspapierpapier à vue • wissel op zichtêtre dans les petits papiers de qn. • bij iemand in een goed blaadje staanrayez cela de vos papiers • reken daar maar niet meer op→ mine1. m1) papier2) wissel2. papiersm pl1) documenten3) effecten -
10 serviette
-
11 brûler de
-
12 serviette hygiénique, périodique
Dictionnaire français-néerlandais > serviette hygiénique, périodique
См. также в других словарях:
torchon — [ tɔrʃɔ̃ ] n. m. • fin XIIe; de torcher 1 ♦ Techn. Torche (1o). 2 ♦ (1330) Cour. Morceau de toile qui sert à essuyer la vaisselle, les meubles. ⇒ essuie mains, essuie verres. Donner un coup de torchon sur la table. « La femme les prit l un après… … Encyclopédie Universelle
torchon — Torchon. s. m. Espece de petite serviette de grosse toile, dont on se sert pour torcher, pour essuyer la vaisselle, la batterie de cuisine, des meubles &c. Torchon blanc. torchon sale. paquet de torchons … Dictionnaire de l'Académie française
Torchon — bezeichnet eine Klöppeltechnik einen Papierfaserstab zum Mischen und Verwischen von Farbe eine Papiersorte mit rauer Oberfläche als au torchon eine Technik zum Garen von Speisen in einem Tuch Diese Seite ist eine … Deutsch Wikipedia
Torchon — Nom rencontré surtout dans le Cher. Variante de torçon, mot qui signifie en ancien français torsion, mais surtout violence. Surnom donné à un homme brutal … Noms de famille
torchon — (tor chon) s. m. 1° Serviette de grosse toile dont on se sert pour essuyer la vaisselle, les meubles, etc. Un paquet de torchons. • La véritable reine reprenait un bon teint frais et vermeil ; mais elle était crasseuse, court vêtue, et faite… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
torchon — n.m. Travail écrit mal fait, mal présenté. / Journal : Acheter le torchon. / Coup de torchon, combat rapide et violent ; coup de vent en mer ; rafle de police. / Lever le torchon, lever le rideau ; assurer le lever de rideau, le premier numéro d… … Dictionnaire du Français argotique et populaire
TORCHON — n. m. Sorte de serviette de grosse toile, dont on se sert pour essuyer la vaisselle, la batterie de cuisine, les meubles, etc. Passer le torchon. Donner un coup de torchon. Fig. et fam., Le torchon brûle se dit d’une Querelle, d’une brouille de… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
torchon — tor·chon s.m.inv. ES fr. {{wmetafile0}} TS orefic. collana o bracciale formato da più fili attorcigliati a spirale: un torchon di coralli, di perle di fiume; anche in funz. agg.inv.: una collana torchon {{line}} {{/line}} DATA: sec. XX. ETIMO:… … Dizionario italiano
TORCHON — s. m. Espèce de serviette de grosse toile, dont on se sert pour torcher, pour essuyer la vaisselle, la batterie de cuisine, les meubles, etc. Torchon blanc. Torchon sale. Paquet de torchons … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
Torchon — En France et en Amérique du Nord, un torchon est un linge de maison servant à essuyer la vaisselle (essuie de vaisselle en Belgique) ou une lavette. En Belgique, un torchon est une serpillière, linge servant à nettoyer les sols. Catégorie : Linge … Wikipédia en Français
Torchon — Tor|chon [tɔr ʃõ:] der; s, s <aus fr. torchon »(Scheuer)lappen« zu torche »Lappen, Tuch«>: a) (veraltet) Wischlappen, Scheuertuch; b) Klöppelspitzengrund aus engen, viereckigen Maschen od. Zellen … Das große Fremdwörterbuch