-
1 accélérer
accélérer [aakseeleeree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 versnellen ⇒ sneller laten lopen, bespoedigen♦voorbeelden:1 accélérer l'allure • de snelheid verhogen, vaart zettenservice accéléré • expresdienst→ cours1 sneller gaan ⇒ versnellen, sneller worden1. v1) versnellen, bespoedigen2) optrekken3) gas geven2. s'accélérervversnellen, sneller worden -
2 versnellen
1 [snelheid verhogen] accélérer♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich versnellen〉1 [sneller worden] s'accélérer♦voorbeelden: -
3 beschleunigen
-
4 speed
n. snelheid; drugsoort om energie te krijgen; versnelling (bij auto)--------v. (te) snel rijden, de maximumsnelheid overschrijden; snellen; sneller gaan rijden; verhaasten, opjagenspeed1[ spie:d]1 (rij)snelheid ⇒ vaart, gang♦voorbeelden:(at) full speed • et volle kracht, in volle vaartat a speed of • met een snelheid van————————speed2♦voorbeelden:1 speed up • sneller gaan rijden, gas geven3 speed up! • haast je wat!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verhaasten ⇒ haast doen maken, opjagen♦voorbeelden: -
5 gagner
gagner [gaanjee]2 winnen♦voorbeelden:gagner de quoi vivre • in zijn levensonderhoud kunnen voorzien3 y gagner • erop vooruitgaan, in iemands voordeel zijnil gagne à être connu • als je hem beter leert kennen, valt hij best meeon ne gagne rien à attendre • wachten helpt niet veelc'est toujours ça de gagné! • dat is alvast meegenomen!gagner en qualité • beter van kwaliteit zijn, wordengagner en profondeur • veel dieper, veel verder gaanla mer gagne sur la côte • de zee wint terrein op de kustII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 verkrijgen ⇒ verwerven, winnen4 bereiken ⇒ gaan naar, reiken tot5 zich meester maken van ⇒ bevangen, overmannen♦voorbeelden:gagner une maladie contagieuse • een besmettelijke ziekte oplopengagner de la place • ruimte winnengagner qn. à sa cause • iemand voor zijn zaak winnenla faim le gagnait • hij kreeg hongerle froid le gagna • hij werd door kou bevangenle vertige le gagna • hij werd plotseling duizelig♦voorbeelden:se laisser gagner • zich laten overhalen, verleidenv1) verdienen2) winnen4) verkrijgen, behalen5) bereiken, gaan (naar) -
6 outsell
-
7 put on
aankleden; opladen; voorwenden, aannemenput on8 in werking/beweging stellen ⇒ aandoen 〈 licht〉; aanzetten 〈radio e.d.〉; opzetten 〈 plaat, fluitketel〉♦voorbeelden:put on an accent • een accent aannemenput on airs • zich een air gevenput on speed • sneller/harder gaanput on weight/flesh • aankomen, zwaarder wordenput on years • ouder gaan lijkenwho put the police on to me? • wie heeft de politie op mijn spoor gezet?he put me on to this vacancy • hij bracht me van deze vacature op de hoogte -
8 versnelling
♦voorbeelden:in de hoogste versnelling rijden • rouler en quatrième, en cinquièmeeen fiets met versnelling • une bicyclette avec un dérailleurnaar de derde versnelling schakelen • passer la troisième vitesse -
9 doorlopen
doorlopen1 [lopen door iets] walk/go/pass through2 [verder lopen] keep (on) walking/going/moving ⇒ continue walking/moving/to walk/to move, walk/go/move on3 [met betrekking tot kleuren] run5 [sneller lopen] hurry up♦voorbeelden:1 hij liep tussen de struiken door • he walked/went through the bushes2 doorlopen met een ziekte • keep going/on one's feet despite being illdoorlopen a.u.b.! • move along now, please!————————doorlopen1 [doorkruisen] walk/go/pass through3 [vluchtig lezen] run/glance through♦voorbeelden:2 alle stadia doorlopen • pass through/complete every stage3 zijn aantekeningen nog even doorlopen • run/glance briefly through one's notes again -
10 versnelling
2 [mechanisme] gear♦voorbeelden:2 in de hoogste/laagste versnelling rijden • drive in top/bottom (gear)in de eerste versnelling zetten • put into first gearhier moet je in een lagere versnelling terugschakelen • you have to change down hereik krijg hem niet in de versnelling • I can't get her into geareen fiets met tien versnellingen • a ten-speed bike
См. также в других словарях:
Liebe — 1. Ade, Lieb , ich kann nicht weine, verlier ich dich, ich weiss noch eine. Auch in der Form: Adieu Lieb, ich kan nit weinen, wilt du nit, ich weiss schon einen. (Chaos, 60.) »Wenn dir dein Liebchen untreu war, musst du dich nur nicht gleich… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon