-
1 leg
n. voet; been; gedeelte (bij een wedstrijd); meeteenheid bij vliegen--------v. benen, vlug lopen; zich het vuur uit de sloffen lopenleg15 〈 benaming voor〉 gedeelte (van groter geheel) ⇒ etappe 〈 van reis, wedstrijd e.d.〉; estafetteonderdeel; manche 〈 van wedstrijd〉♦voorbeelden:get someone back on his legs • iemand er weer bovenop helpenkeep one's legs • zich staande houdenpull someone's leg • iemand voor de gek houdenshake a leg • opschietennot have a leg to stand on • geen poot hebben om op te staanstand on one's own legs • op eigen benen staantake to one's legs • zich uit de voeten makenwalk one's legs off • zich het vuur uit de sloffen lopenwalk someone off his legs • iemand laten lopen tot hij erbij neervaltbe all legs • uit zijn krachten gegroeid zijnoff one's legs • zijn gemak ervan nemendbe (up) on one's legs • op de been zijn3 schenkel♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————leg2〈werkwoord; legged〉♦voorbeelden: -
2 shamble
n. sloffende gang--------v. sloffen, schuifelenshamble1[ sjæmbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————shamble2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 shuffle
n. geschuifel; schuifelende danspas; schudden (v. kaarten); verandering van positie; reorganisatie--------v. heen en weer bewegen; schuifelen, sloffen; schudden (kaarten); (in zijn papieren) rommelenshuffle1[ sjufl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————shuffle2♦voorbeelden:¶ shuffle out of one's responsibility • zich aan zijn verantwoordelijkheid onttrekken, zich eruit draaien♦voorbeelden:3 schuiven ⇒ al schuivend aan/uittrekken♦voorbeelden:shuffle one's papers • in zijn papieren rommelen3 〈 figuurlijk〉 try to shuffle off one's responsibility • zijn verantwoordelijkheid proberen af te schuivenshuffle on/off one's slippers • zijn pantoffels al schuifelend aan/uittrekken -
4 slop
n. gezwijmel; waterige soep, slappe kost; varkensvoer; vuil waswater--------v. (neer)plassen; kwakken; plassen; overstromen; sentimenteel doen; sloffen; overlopen van sentimentslop1[ slop] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————slop23 sloffen♦voorbeelden:slop out • toiletemmers leegmakenslop over someone • walgelijk sentimenteel doen tegen iemand -
5 breeze
n. bries, lichte wind; ruzie--------v. licht bewegen; voorbij vliegen; voorbij gaanbreeze1[ brie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 bries ⇒ wind, koelte♦voorbeelden:————————breeze2〈 werkwoord〉1 〈 informeel〉(zich) snel/vlot bewegen♦voorbeelden:breeze in • (vrolijk/nonchalant) binnen komen waaienbreeze through something • (nonchalant) door iets heen vliegen -
6 coast to victory
coast to victory -
7 coast
n. kust; strand--------v. freewheelen, met de motor in de vrijloop rijden, varen langs de kustcoast1[ koost] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kust→ clear clear/————————coast2〈 werkwoord〉2 〈 voornamelijk figuurlijk〉 zonder inspanning vooruitkomen ⇒ zich (doelloos) laten voortdrijven, zich niet inspannen♦voorbeelden:1 the children coasted along on their bikes with the wind behind • met de wind in de rug fietsten de kinderen zonder te trappen -
8 in a breeze
in a breezeop z'n sloffen, makkelijk -
9 run away with the race
run away with the race -
10 run away
weglopen (hard), weghollen, wegrennen, wegsnellen, deserterenrun away1 weglopen ⇒ vluchten, op de loop gaan♦voorbeelden:don't run away with the idea • geloof dat nu maar niet te snelrun away with the money • er met het geld vandoor gaan -
11 sail
n. zeil; zeilen; vertrekken (v.e. schip); zeiltuig; zeilinstallatie--------v. zeilen; varen; vertrekkensail1[ seel] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:make sail • zeil bijzettenunder sail • met de zeilen gehesentake someone for a sail • met iemand gaan zeilen→ wind wind/————————sail21 varen ⇒ zeilen, per schip reizen2 afvaren ⇒ vertrekken, uitvaren3 glijden ⇒ zweven, zeilen♦voorbeelden:1 sail close to/near the wind • scherp bij de wind zeilen; 〈 figuurlijk〉 bijna zijn boekje te buiten gaandid you go sailing at all? • heb je nog gezeild?→ false false/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bevaren -
12 scuff
n. bij het nekvel grijpen; smerigheid--------v. bij het nekvel grijpen; smerig zijnscuff1————————scuff2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 scuffle
n. knokpartij, schermutseling, handgemeen--------v. knokken, vechtenscuffle1[ skufl] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 geslof————————scuffle2〈 werkwoord〉 -
14 she sailed through her finals
she sailed through her finals -
15 walk one's legs off
См. также в других словарях:
Schuh — 1. Â nâe Schage schpîrd em de Êlsternûgen. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 815b. Wer enge Schuhe trägt, fühlt die Hühneraugen. 2. Âbezuolt Schage kerzele gärn. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 867. 3. Allerley Schuhe kan man nicht an einen Fuss… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hühnerauge — 1. Besser mit Hühneraugen auf dem Stein, als hinken mit hölzernem Bein. Holl.: Beter met kakhielen te loopen, dan zijne voeten in het vuur te verbranden. (Harrebomée, I, 374a.) 2. Wer Hühneraugen an den Füssen hat, ist leicht einzuholen. Holl.:… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schmuzfink — Wer sich zu Schmuzfinken gesellt, wird zu einem Unflatvogel. Holl.: Wie met slordigen omgaat, leert sloffen. (Harrebomée, II, 275b.) … Deutsches Sprichwörter-Lexikon