-
21 ballotter
ballotter [baalottee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 être ballotté entre des sentiments contraires • ten prooi zijn aan tegenstrijdige gevoelensv -
22 enrouler
enrouler [ãroelee]1 oprollen ⇒ opwinden, opwikkelen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. voprollen, opwinden2. s'enroulerv1) slingeren, kronkelen -
23 fulminer
fulminer [fuulmienee]1 fulmineren ⇒ heftig uitvaren, foeterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) fulmineren, heftig uitvaren2) exploderen, knallen3) afkondigen [banvloek]4) uiten, slingeren [verwijt] -
24 rouler
rouler [roelee]♦voorbeelden:la vie humaine roule sur des probabilités • het leven hangt van toevalligheden aan elkaarII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rollen ⇒ oprollen, draaien, doen rollen♦voorbeelden:rouler en boule • tot een prop maken¶ rouler les ‘r’ • de ‘r’ laten rollen♦voorbeelden:scène à se rouler par terre • scène om je dood te lachenv1) rollen2) rijden, lopen3) slingeren [schip]4) zwerven5) gaan (over), draaien (om) -
25 serpenter
-
26 tanguer
-
27 tournoyer
tournoyer [toernwaajee]〈 werkwoord〉1 (rond)draaien ⇒ dwarrelen, cirkelen 〈 van vogels, vliegtuigen〉 ⇒ kringelen 〈 van rook〉 ⇒ slingeren (door) 〈 van pad〉v1) ronddraaien, cirkelen2) slingeren (door) [pad] -
28 traîner
traîner [trennee]1 (neer)hangen ⇒ op, over de grond slepen2 zich voortslepen ⇒ lang duren, traineren♦voorbeelden:2 faire traîner qc. • iets traineren, op de lange baan schuivença n'a pas traîné • het heeft niet lang geduurdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slepen ⇒ achter zich aan slepen, trekken3 kruipen→ pied1. v2) neerhangen5) treuzelen6) rondhangen7) (mee)slepen8) verdragen2. se traînerv2) kruipen -
29 zigzaguer
-
30 brimbaler
brimbaler [brẽbaalee]〈 informeel〉1 schommelen ⇒ slingeren, zich heen en weer bewegenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 heen en weer bewegen ⇒ heen en weer slingeren, luiden -
31 schleudern
-
32 schlingen
schlingenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slingeren, strengelen, winden ⇒ omdoen, leggen, slaan2 vlechten, strengelen♦voorbeelden: -
33 виться
klimmen, zich slingeren ; krullen ; kronkelen ; wervelen, dwarrelen, draaien -
34 колебаться
trillen, slingeren ; schommelen, wankelen ; weifelen, aarzelen -
35 метать
werpen, slingeren -
36 швырнуть
smijten, gooien, slingeren -
37 швырять
smijten, gooien, slingeren -
38 бросать
v1) gener. aansmijten (а определённом направлении), afwennen (привычку), insmijten (во что-л.), inwerpen (внутрь), keilen, kieperen, kletsen, kogelen, lanceren, laten, ploffen, slingeren, toegooien (кому-л.), toesmijten (кому-л.), toewerpen (кому-л.), uitwerpen (якорь), voorwerpen (кому-л.), werpen, (iets) er aan geven (работу, дело и т.п.), (iets) laten zwemmen, gooien, mikken, prijsgeven, smakken, smijten, toekaatsen (мяч кому-л.)2) colloq. flikkeren3) rude.expr. donderen, lazeren, mieteren -
39 валяться
vgener. slingeren, zwerven (о летах) -
40 извиваться
vgener. kronkelen, slingeren, kringelen, krinkelen, zich kronkelen
См. также в других словарях:
Slang — Sling Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[… … The Collaborative International Dictionary of English
Sling — Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[ o]ngva … The Collaborative International Dictionary of English
Slinging — Sling Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[… … The Collaborative International Dictionary of English
Slung — Sling Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[… … The Collaborative International Dictionary of English
Slung — Sling Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[… … The Collaborative International Dictionary of English
Schlenkern — Schlênkern, verb. reg. welches in doppelter Gestalt üblich ist. 1. Als ein Neutrum, mit dem Hülfsworte haben. 1) Für schlendern; wo es doch nur in einigen gemeinen Sprecharten üblich ist. 2) Sich nachlässig hin und her bewegen, von schlanken… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
schlingern — Vsw hin und herschleudern per. Wortschatz fach. (17. Jh.), mndd. slingeren, slengeren Stammwort. Entsprechend zu schlenkern. ✎ Kluge (1911), 694f. deutsch d … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
schlingern — schlingern: Als Weiterbildung zu 1↑ schlingen bedeutet mnd., niederl. slingeren »schlenkern, schwingen, schwanken«. Seit dem 17. Jh. bezeichnet das Wort seemännisch das Schwanken (Rollen) des Schiffs in seitlichem Seegang (Gegensatz: stampfen in… … Das Herkunftswörterbuch