-
41 качаться
v1) gener. beieren, hobbelen, schommelen (на качелях, волнах), slingeren, wiebelen, wippen, zwaaien, gieren, bengelen, bungelen, dobberen, schudden, tuitelen, waggelen, wiegelen, wiggelen2) mus. swingen -
42 метать
vgener. gooien, slingeren, werpen -
43 размахивать
vgener. schermen (met-÷åì-ô.), slaan, slingeren, waaien, omzwaaien, wuiven, zwaaien, zwenken -
44 balance
n. balans; evenwicht; standvastigheid; weegschaal; saldo--------v. in evenwicht brengen, opwegen tegen; sluitend maken; sluitend zijnbalance1[ bæləns]♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 his fate is/hangs in the balance • zijn lot is onbeslist/onzekerbalance of trade • handelsbalansadverse balance • passieve balansstrike a balance • 〈 figuurlijk〉een compromis/het juiste evenwicht vindenbalance of profit • overwinstbalance of an account • saldo van een rekeningavailable balance • beschikbaar saldobudgetary balance • begrotingssaldobalance due • debetsaldoexternal balance • uitvoersaldopay the balance • het saldo vereffenen¶ on balance • rekening houdend met alle gegevens, alles in aanmerking genomen♦voorbeelden:balance of power • machtsevenwichtupset the balance • het evenwicht verbrekenredress the balance • het evenwicht herstellenhe put me off balance • hij bracht me uit mijn evenwicht; 〈 figuurlijk〉 hij bracht mij van mijn stuk————————balance21 schommelen ⇒ balanceren, slingeren3 in evenwicht staan/blijven ⇒ balanceren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 in evenwicht brengen/houden ⇒ balanceren♦voorbeelden:3 balance the books • de boeken/het boekjaar afsluiten -
45 bucket
n. emmer--------v. scheuren over de weg; regen; plenzenbucket1[ bukkit] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 emmer♦voorbeelden:————————bucket2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:they bucketed down the hill • ze kwamen hotsend de berg afdenderen -
46 entwine
v. verstrengelen, vlechten, omwinden[ intwajn]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ineenstrengelen ⇒ vlechten, verstrengelen -
47 fling an accusation at someone
fling an accusation at someone -
48 fling
n. worp, gooi; uitspatting, verzetje; avontuurtje--------v. werpen; gooien; uitbarstenfling1[ fling] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 Highland fling • Schotse dans, Schotse driepashave a fling (at) • een poging wagen, een gooi doen (naar)————————fling21 gooien ⇒ (weg)smijten, (af)werpen2 wegstormen ⇒ (boos) weglopen/weggaan♦voorbeelden:fling down a challenge • uitdagenfling off one's pursuers • zijn achtervolgers afschuddenfling on/off one's clothes • in/uit zijn kleren schietenfling up one's hands/arms in horror • zijn handen/armen van afschuw/afgrijzen omhoog steken/in de lucht gooienfling an accusation at someone • iemand een beschuldiging naar het hoofd slingerenfling the past in someone's face/teeth • met iemands verleden komen aandragenfling oneself into something • zich ergens op werpenfling out of/from the house • boos weglopen van huis→ dirt dirt/ -
49 hurl reproaches at one another
-
50 knock about
-
51 launch
n. motorbarkas, motorsloep; tewaterlating; het lanceren--------v. te water laten, ken; overbruggen; versturen; aanvangen; openen met; (in computers) laten lopen, projekteren; in werking stellen; inwijden; uitbarsten; binnendringen; inbrekenlaunch1[ lo:ntsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————launch21 〈vaak +out〉(energiek) iets (nieuws) beginnen/aanvatten ⇒ uitpakken/weiden, losbarsten♦voorbeelden:launch into • zich storten/zich werpen opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lanceren ⇒ afvuren, (weg)werpen/slingeren/smijten2 lanceren ⇒ uitbrengen, de wereld insturen4 op gang brengen ⇒ (doen) beginnen, op touw zetten♦voorbeelden: -
52 leave about/around
leave about/around -
53 leave
n. vakantie; permissie, (het) toestaan; afwezig zijn met permissie; afscheid; weggaan--------v. uitkomen, bloeien--------v. verlaten; achterlaten; weggaan; het erbij laten zitten; ophouden; stopzetten; uitwissenleave1[ lie:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 toestemming ⇒ permissie, verlof2 verlof ⇒ vrij 〈in het bijzonder met betrekking tot overheid/leger〉; 〈 voornamelijk enkelvoud〉 vakantie♦voorbeelden:1 leave of absence • verlof, vakantieleave of absence without pay • onbetaald verloftake leave to • (het) wagen/de vrijheid nemen teby/with your leave • met uw permissie〈 informeel〉 without a ‘by your leave’ or a ‘with your leave’ • zo maar, ongevraagdtake (one's) leave (of someone) • (iemand) gedag/vaarwel zeggen; weggaan (bij/van iemand)→ French French/————————leave2♦voorbeelden:it's time for you to leave/time you left • het wordt tijd dat je weggaatleave one's wife • bij zijn vrouw weggaanleave for work • naar zijn werk vertrekken→ leave off leave off/1 laten liggen/staan ⇒ achterlaten, vergeten♦voorbeelden:leave about/around • laten (rond)slingerenleave for • vaarwel zeggen voor, in de steek laten voorleave (something) undone • (iets) ongedaan latenleave (something) unsaid • over iets zwijgenbe left with • (blijven) zitten met, opgescheept worden met3 leave much/a lot/something/nothing to be desired • veel/een hoop/iets/niets te wensen over latenfour from six leaves two • zes min vier is tweeleave (someone) a fortune • (iemand) een vermogen nalatenbe well left • goed verzorgd achterblijven¶ leave (someone/something) be • (iemand) met rust laten, (iets) laten rustenleave someone/something standing • beter zijn dan iemand/iets, iemand/iets in de schaduw stellenleave it at that • het er (maar) bij latenleave aside • buiten beschouwing latenleave in • op zijn plaats latenI'll leave it entirely up to you • ik laat het helemaal aan jou overleave (people) to themselves • zich niet bemoeien met (mensen)leave someone to it • iemand aan zijn lot overlaten→ leave behind leave behind/, leave on leave on/, leave out leave out/, leave over leave over/, luggage luggage/ -
54 litter about/around
litter about/around -
55 litter
n. rommel, troep; (lig/stal)stro, afdekstro (v. planten); nest (jongen); draagkoets/stoel; draagbaar--------v. werpen, jongen; een rommel maken v.; rondstrooienlitter1[ littə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rommel ⇒ rotzooi, troep3 stal/stromest5 draagkoets/stoel/zetel♦voorbeelden:4 have a litter of kittens • jongen, jongen krijgen————————litter2II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 van stro voorzien ⇒ strooien, afdekken♦voorbeelden:3 litter down a horse/stable • een paard/stal strooien -
56 pitch
n. hoogte van een toon; teer; worp van een bal; helling; waar zaken gedaan worden; (in computers - printers) het aantal tekens per inch--------v. gooien; opslaan; stampen; stortenpitch11 worp8 pek♦voorbeelden:————————pitch2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen afhellen/aflopen 〈 dak〉♦voorbeelden: -
57 project
n. programma; projekt--------v. uitspringen; slingeren; projecteren (film); ontwerpen, plannen; voorstellen (beeld)project1[ prodzjekt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————project2[ prədzjekt]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:project one's voice • zijn stem richten -
58 rock the boat
de boot heen en weer slingeren/schudden, het evenwicht storende boel in het honderd sturen, spelbreker zijn -
59 seesaw
n. wip (op en neer gaan)--------v. wippen; schommelen, slingerenseesaw1[ sie:so:]1 wip♦voorbeelden:1 play (at) seesaw • wippen, op de wip spelen————————seesaw2〈 werkwoord〉1 (op en neer) wippen ⇒ op en neer wippen, op de wip spelen2 schommelen ⇒ zigzaggen, veranderlijk zijn♦voorbeelden:seesaw between two possibilities • steeds aarzelen tussen twee mogelijkheden -
60 shy
adj. verlegen; voorzichtig; schuw; schichtig; minder (dan)--------n. gooi, worp; poging, experiment; ontdekken (sl.)--------v. schichtig worden, plotseling opzij springen; smijten, gooienshy1[ sjaj] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: shies〉♦voorbeelden:2 have a shy at something • een gooi doen naar iets, het (ook) eens proberen————————shy2〈bijvoeglijk naamwoord; ook shyer, shyly, shyness〉1 verlegen♦voorbeelden:I am shy of saying something on this subject • ik zeg liever niets over dit onderwerpbe shy about/of doing something • ervoor terugschrikken iets te doen3 he's shy three quid/three quid shy • hij is drie pond kwijt, hij komt drie pond te kort————————shy3〈 shied〉1 schichtig opspringen/opzij springen♦voorbeelden:2 shy away from something • iets vermijden, voor iets terugschrikken
См. также в других словарях:
Slang — Sling Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[… … The Collaborative International Dictionary of English
Sling — Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[ o]ngva … The Collaborative International Dictionary of English
Slinging — Sling Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[… … The Collaborative International Dictionary of English
Slung — Sling Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[… … The Collaborative International Dictionary of English
Slung — Sling Sling, v. t. [imp. {Slung}, Archaic {Slang}; p. p. {Slung}; p. pr. & vb. n. {Slinging}.] [AS. slingan; akin to D. slingeren, G. schlingen, to wind, to twist, to creep, OHG. slingan to wind, to twist, to move to and fro, Icel. slyngva, sl[… … The Collaborative International Dictionary of English
Schlenkern — Schlênkern, verb. reg. welches in doppelter Gestalt üblich ist. 1. Als ein Neutrum, mit dem Hülfsworte haben. 1) Für schlendern; wo es doch nur in einigen gemeinen Sprecharten üblich ist. 2) Sich nachlässig hin und her bewegen, von schlanken… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
schlingern — Vsw hin und herschleudern per. Wortschatz fach. (17. Jh.), mndd. slingeren, slengeren Stammwort. Entsprechend zu schlenkern. ✎ Kluge (1911), 694f. deutsch d … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
schlingern — schlingern: Als Weiterbildung zu 1↑ schlingen bedeutet mnd., niederl. slingeren »schlenkern, schwingen, schwanken«. Seit dem 17. Jh. bezeichnet das Wort seemännisch das Schwanken (Rollen) des Schiffs in seitlichem Seegang (Gegensatz: stampfen in… … Das Herkunftswörterbuch