-
1 rehearse
-
2 go over
onderzoeken; terugkomen opgo over♦voorbeelden:1 we now go over to our reporter on the spot • we schakelen nu over naar onze verslaggever ter plaatseII 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
3 practise
practise1→ practice practice/————————practise2♦voorbeelden:1 praktiseren ⇒ uitoefenen, beoefenen♦voorbeelden:1 does he still practise his religion? • praktiseert hij nog altijd?he practises as a lawyer • hij werkt als advocaat2 oefenen ⇒ instuderen, repeteren3 uitoefenen ⇒ (be)oefenen, betrachten♦voorbeelden:practise economy • zuinigheid aan de dag leggen, zuinig zijn -
4 repeat
adj. herhalend--------n. herhaling--------v. herhalen; nazeggen; opzeggenrepeat1[ rippie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————repeat2♦voorbeelden:repeating rifle • repeteergeweerII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 herhalen♦voorbeelden:repeat an order • nabestellen -
5 review
n. overzicht; tentamen--------v. overzien; nagaan; rapport uitbrengen; herzienreview1[ rivjoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 terugblik ⇒ overzicht, bezinning4 recensie ⇒ (boek)bespreking, kritiek5 tijdschrift ⇒ review, periodiek♦voorbeelden:come under review • opnieuw bekeken gaan worden————————review2〈 werkwoord〉5 recenseren ⇒ bespreken, recensies schrijven -
6 revise
n. revisie (v. drukproef); herziening; herziene uitgave om veranderingen te bevestigen en verifiëren van eventuele fouten--------v. veranderen; verbeteren; herzienrevise1————————revise2〈 werkwoord〉1 herzien ⇒ verbeteren, corrigeren♦voorbeelden:revise one's opinions of someone • zijn mening over iemand herzien -
7 run over
(in gedachten) nagaan, doorlópen; overrijdenrun over♦voorbeelden:II 〈werkwoord + voorzetsel〉1 doornemen ⇒ nakijken, repeteren -
8 run through
lopen door (v. weg); doorlopen (v. brief); erdoor jagenrun through -
9 swot
swot1♦voorbeelden:2 what a swot! • wat een klus!————————swot2〈werkwoord; swotted〉 〈Brits-Engels; informeel〉2 → swat swat/♦voorbeelden:swot for an exam • blokken voor een examen -
10 bone up on a subject
v. (Slang) hard blokken, ergens gedetaileerd voor repeteren in korte periode
См. также в других словарях:
repetieren — Vsw wiederholen erw. fremd. Erkennbar fremd (16. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. repetere, zu l. petere (petītum) langen, greifen und l. re . Nomen agentis: Repetent; Abstraktum: Repetition. Ebenso nndl. repeteren, ne. repeat, nfrz.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Lection — 1. De Lexen sal men vakn repeteren. Die Lection soll man oft wiederholen. Lat.: Intellecta semel decies repetenda puellis. (Tunn., 1343.) – Lectio, quae placuit, decies repetita placebit. (Horaz.) 2. Ein jeder lerne seine Lection, so wird es wol… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon