-
1 patient
patient1 [paasjã],patiente [paasjãt]〈m., v.〉————————patient2 [paasjã]1 geduldig1. m (f - patiente)1) (operatie)patiënt/-e2. = patiente; patientadj1) geduldig2) volhardend -
2 patiente
-
3 client
client [klie.ã],cliente [klie.ãt]〈m., v.〉♦voorbeelden:attendre le client • niets verkopenm (f - cliente)1) cliënt/-e2) patiënt/-e3) (vaste) klant, afnemer -
4 malade
malade [maalaad]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 ziek ⇒ ongesteld, aangetast2 er slecht voor staand ⇒ versleten, niet best♦voorbeelden:se (faire) porter malade • zich ziek meldenj'en suis malade! • ik word er doodziek van!tomber malade • ziek wordenêtre malade du coeur • hartpatiënt zijnfaire le malade • zich ziek houdenun grand malade • ernstig ziekeun(e) malade • zieke, patiënt〈 informeel〉 t'es pas un peu malade? • ben je niet goed snik?1. m/fzieke, patiënt2. adj1) ziek2) versleten, niet best -
5 sujet
sujet1 [suuzĵe]〈m.〉2 reden ⇒ motief, oorzaak4 patiënt5 proefpersoon, -dier♦voorbeelden:à ce sujet • daaromtrentau sujet de • naar aanleiding vansur ce sujet • over dit onderwerp→ pronombon sujet • brave figuurmauvais sujet • deugniet————————sujet2 [suuzĵe],sujette [suuzĵet]〈m., v.〉————————sujette (à) [suuzĵet]1 onderhevig (aan) ⇒ lijdend (aan), gevoelig (voor)♦voorbeelden:→ caution1. m1) onderwerp, thema2) motief3) persoon4) patiënt5) proefpersoon, -dier6) subject2. sujet/-ettem/f -
6 condamner
condamner [kõdaanee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:condamner à mort • ter dood veroordelen1. v1) verbieden, beletten2) veroordelen, afkeuren, verwerpen3) afsluiten4) dichttimmeren [deur]5) dichtmetselen [raam]2. condamner (à)v2) dwingen (tot), verplichten (tot) -
7 convalescent
convalescent [kõvaalessã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:un convalescent • herstellende1. m (f - convalescente) 2. = convalescente; convalescentadj -
8 exigeant
exigeant [egziezĵã]♦voorbeelden:être trop exigeant avec qn. • te hoge eisen aan iemand stellenadj -
9 incurable
incurable [ẽkuuraabl]♦voorbeelden:adj -
10 visiter
visiter [viezietee]〈 werkwoord〉2 bezoeken ⇒ bezichtigen, bekijken3 inspecteren ⇒ nazien, onderzoeken♦voorbeelden:v1) bezoeken2) bezichtigen3) onderzoeken -
11 voir
voir [vwaar]1 zien♦voorbeelden:il voit trouble • het schemert hem, alles danst hem voor de ogenon ne voit pas à dix pas • je kunt geen hand voor ogen zienne voir que par les yeux de qn. • blindelings op iemands oordeel afgaanje n'y vois goutte • ik zie niets2 il va voir à nous loger • hij zal zien, proberen ons ergens onder te brengenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zien ⇒ getuige zijn van, beleven, meemaken2 bezoeken ⇒ opzoeken, bezichtigen3 ontmoeten ⇒ zien, spreken met, omgaan met4 (in)zien ⇒ constateren, ondervinden5 bekijken ⇒ nagaan, zien6 bezien ⇒ beoordelen, beschouwen7 voor zich zien ⇒ zich een voorstelling maken van, begrijpen♦voorbeelden:vous m'en voyez ravi • ik ben er verrukt vanse faire voir • zich vertonen, zich laten zienvoir venir qn. • iemand doorhebbenen voir (de belles, de toutes les couleurs) • heel wat narigheid meemakenen avoir vu bien d'autres • nog wel wat anders meegemaakt hebbenen faire voir à qn. • iemand het leven zuur makenon aura tout vu • dat is het toppuntje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens in mijn plaats willen zienregarder qn. sans le voir • door iemand heen kijkenil faut voir venir • we moeten afwachtenaller voir qn. • iemand opzoekenje ne peux pas le voir • ik kan hem niet uitstaanje ne le vois plus • ik heb het contact met hem verbroken3 pourrais-je voir le patron? • zou ik de baas kunnen spreken?allez voir là-bas si j'y suis • hoepel op, laat me met rustvoyons! • kom aan!c'est à voir • dat staat te bezienne voir que l'argent • alleen maar oog voor het geld hebbenvoir les choses en noir • een pessimistische kijk hebbenje ne le vois pas en médecin • ik zie geen dokter in hemvoir qn. en bienfaiteur • iemand als zijn weldoener zien¶ essaie voir • probeer het maar, als je durftje vois • ik begrijp hetn'avoir rien à voir dans, avec une affaire • niets te maken hebben met een zaakcela n'a pas grand-chose à voir avec mes idées • dat heeft niet veel te maken met mijn ideeënessaie un peu pour voir! • probeer maar eens als je durft!cela n'a rien à voir • dat heeft er niets mee te maken♦voorbeelden:elle s'est vu refuser l'entrée • men heeft haar de toegang geweigerd→ nez1. v1) zien2) bezoeken3) ontmoeten4) inzien, constateren5) bekijken6) bezien7) begrijpen2. se voirv2) zich zien3) gebeuren5) elkaar zien -
12 condamner un malade
condamner un malade -
13 immun
immun [iemũ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden: -
14 malade exigeant
malade exigeant -
15 tuberculeux
tuberculeux [tuuberkuuleu]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 tuberculose- ⇒ tbc-, tuberculeus♦voorbeelden:un tuberculeux • tbc-patiënt -
16 un immun
un immun -
17 un tuberculeux
un tuberculeux -
18 un malade
un(e) maladezieke, patiënt -
19 un incurable
un(e) (malade) incurable -
20 voir un malade
voir un malade
См. также в других словарях:
Patient(in) — Patient(in) … Deutsch Wörterbuch
patient — patient, iente [ pasjɑ̃, jɑ̃t ] adj. et n. • 1120; lat. patiens, patientis I ♦ Adj. 1 ♦ Qui a de la patience (I, 1o), fait preuve de patience. « Mais le Vieux, qui n était pas patient, cria : Enfin, fous moi donc la paix ! » (Ch. L. Philippe).… … Encyclopédie Universelle
patient — patient, ente (pa si an, an t ) adj. 1° Terme didactique. Qui souffre, reçoit l impression d un agent. • Dans les passions comme nous les considérons, l âme est patiente, et elle ne préside pas aux dispositions du corps, mais elle y sert,… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
patient — Patient, [pati]ente. adj. Qui reçoit l impression d un agent physique. En ce sens il est renfermé dans le dogmatique. Tous les estres à l égard les uns des autres sont agents ou patiens. Il sign. aussi, Qui souffre les adversitez, les injures,… … Dictionnaire de l'Académie française
Patient — Pa tient, n. 1. One who, or that which, is passively affected; a passive recipient. [1913 Webster] Malice is a passion so impetuous and precipitate that it often involves the agent and the patient. Gov. of Tongue. [1913 Webster] 2. A person under … The Collaborative International Dictionary of English
Patient — Pa tient (p[=a] shent), a. [F., fr. L. patiens, entis, p. pr. of pati to suffer. Cf. {Pathos}, {Passion}.] 1. Having the quality of enduring; physically able to suffer or bear. [1913 Webster] Patient of severest toil and hardship. Bp. Fell. [1913 … The Collaborative International Dictionary of English
Patient 13 — jeu de rôle Auteur Anthony Combrexelle Illustrateurs Anthony Combrexelle Willy Favre Matthias Haddad Éditeur John Doe Date de … Wikipédia en Français
patient — [pā′shənt] adj. [ME pacient < OFr < L patiens, patient, prp. of pati: see PASSION] 1. bearing or enduring pain, trouble, etc. without complaining or losing self control 2. refusing to be provoked or angered, as by an insult; forbearing;… … English World dictionary
patient — Under Title 11 U.S.C. Section 101: (40A) The term patient means any individual who obtains or receives services from a health care business. (40B) The term patient records means any written document relating to a patient or a record recorded in a … Glossary of Bankruptcy
Patient — Sm std. (16. Jh.) Entlehnung. Übernommen aus l. patiēns ( entis) duldend, leidend , dem PPräs. von l. patī (passus sum) erdulden, hinnehmen, sich in einer Stimmung befinden . Ebenso nndl. patiənt, ne. patient, nfrz. patient, nschw. patient,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Patient — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Patientin Bsp.: • Er ist Patient im Allgemeinen Krankenhaus. • Ich war der einzige Patient im Wartezimmer … Deutsch Wörterbuch