-
1 épanouir
épanouir [eepaanoe.ier]2 uitspreiden ⇒ tentoonspreiden, ontvouwen3 opvrolijken ⇒ doen opbloeien, doen stralen♦voorbeelden:2 zich verwijden ⇒ wijd uitlopen, uitwaaieren4 stralen1. v3) opvrolijken2. s'épanouirv1) ontluiken, opengaan3) stralen -
2 exercer
exercer [egzersee]3 〈 beroep, praktijk〉 uitoefenen ⇒ 〈 functie〉 vervullen ⇒ 〈 ambt〉 bekleden, een praktijk hebben 〈 dokter, advocaat〉♦voorbeelden:1 exercer (qn.) à (faire) qc. • (iemand) leren, opleiden om (iets te doen)exercer la médecine • de geneeskunde uitoefenenil n'exerce plus • hij praktiseert niet meer, heeft geen praktijk meer♦voorbeelden:v1) (uit)oefenen2) vervullen, bekleden [ambt]3) ontplooien [talent]4) doen gelden [recht] -
3 diversifier
diversifier [dieversiefjee]1 afwisseling brengen in ⇒ afwisselen, verscheidenheid brengen in, verschillend maken♦voorbeelden:1 veelzijdiger, gevarieerder worden1. vdiversifiëren, variëren, afwisselen2. se diversifierv -
4 réaliser
réaliser [ree.aaliezee]1 verwezenlijken ⇒ bewerkstelligen, tot stand brengen2 zich realiseren ⇒ beseffen, begrijpen♦voorbeelden:réaliser ses promesses • zijn beloften waarmaken3 verwezenlijkt worden ⇒ tot stand gebracht, uitgevoerd worden1. v2) zich realiseren, beseffen2. se réaliserv -
5 talent
talent [taalã]〈m.〉1 talent ⇒ aanleg, gave♦voorbeelden:exercer son, un talent • zich volledig ontplooienmontrez-nous vos talents • laat eens zien wat je kuntde talent • begaafd, getalenteerdm1) talent, aanleg -
6 vol
vol [vol]〈m.〉1 diefstal ⇒ oplichting, zwendelarij3 vlucht ⇒ troep samenvliegende vogels, zwerm♦voorbeelden:vol à la tire • (het) zakkenrollenvol à main armée • gewapende overvalà vol d'oiseau • in vogelvlucht, hemelsbreedescroc de haut vol • oplichter met allureoiseau de haut vol • vogel die zeer hoog kan vliegenvol migrateur • trekvluchtvol plané • zweefvluchtvol à voile • zweefvluchtau vol • in de lucht, in het voorbijgaanprendre l'autobus au vol • op een rijdende autobus springenm1) diefstal2) vlucht -
7 défroncer
-
8 déplier
déplier [deeplie.ee]1 openvouwen ⇒ ontplooien, ontvouwen1 zich ontvouwen ⇒ opengaan, zich openvouwen -
9 déployer
déployer [deeplwaajee]1 uitvouwen ⇒ uitslaan, ontvouwen3 tentoonspreiden ⇒ aanwenden, aan de dag leggen, ontplooien♦voorbeelden:déployer sa vengeance contre qn. • zich op iemand wreken→ gorge -
10 diversifier ses activités
diversifier ses activitésDictionnaire français-néerlandais > diversifier ses activités
-
11 prendre son vol
prendre son volopvliegen; 〈 figuurlijk〉zijn vleugels uitslaan, zich ontplooien -
12 exercer son, un talent
exercer son, un talent
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский