-
1 épanouir
épanouir [eepaanoe.ier]2 uitspreiden ⇒ tentoonspreiden, ontvouwen3 opvrolijken ⇒ doen opbloeien, doen stralen♦voorbeelden:2 zich verwijden ⇒ wijd uitlopen, uitwaaieren4 stralen1. v3) opvrolijken2. s'épanouirv1) ontluiken, opengaan3) stralen -
2 étaler
étaler [eetaalee]2 (uit)spreiden ⇒ uitleggen, verdelen♦voorbeelden:étaler ses cartes • de kaarten open leggenétaler de la peinture • verf uitstrijken♦voorbeelden:1. v1) uitstallen, etaleren2) uitspreiden, verdelen5) uitsmeren2. s'étalerv -
3 exhiber
exhiber [egziebee]v1) (ver)tonen, laten zien -
4 déployer
déployer [deeplwaajee]1 uitvouwen ⇒ uitslaan, ontvouwen3 tentoonspreiden ⇒ aanwenden, aan de dag leggen, ontplooien♦voorbeelden:déployer sa vengeance contre qn. • zich op iemand wreken→ gorge
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский