-
61 uitschieten
-
62 vegen
1 [met een bezem schoonmaken of te werk gaan] balayer2 [afvegen] essuyer3 [m.b.t. mijnen] draguer♦voorbeelden:de kruimels van de tafel vegen • ramasser les miettes sur la table1 [strijken, glijden] passer♦voorbeelden: -
63 verbroederen
1 [verzoenen] unir♦voorbeelden:zich met iemand verbroederen • fraterniser avec qn.zich met elkaar verbroederen • fraterniser1 [goede vrienden worden] fraterniser -
64 versuffen
-
65 vervuilen
1 [door vuil overwoekerd worden] s'encrasser♦voorbeelden:de Rijn vervuilt • le Rhin est de plus en plus polluézij vervuilen in de armoede • ils croupissent dans la misère1 [vervuiling veroorzaken] polluer -
66 voorzitten
♦voorbeelden:1 wie wil (er) voorzitten? • qui se charge de la présidence?1 [vooraan zitten] être assis devant2 [beoogd zijn] présider (à)♦voorbeelden:2 wat heeft daarbij voorgezeten? • quel a été le but de l'opération? -
67 zagen
1 [doorsnijden; vormen] scier♦voorbeelden:hout zagen • scier du boiseen plank in tweeën zagen • scier une planche en deux2 [zeuren] rabâcher♦voorbeelden: -
68 zwaaien
-
69 zwelgen
1 [+ in][volop hebben] se vautrer (dans)1 [gulzig eten, drinken] avaler gloutonnement♦voorbeelden: -
70 indikken
♦voorbeelden: -
71 overkomen
overkomen11 arriver (à qn.)♦voorbeelden:dat moet mij weer overkomen! • il n'y a vraiment qu'à moi que ça arrive!wat overkomt jou? • qu'est-ce qui te prend?als me iets overkomt … • si jamais il m'arrive qc. …————————overkomen21 [over iets heen komen] passer par-dessus2 [begrepen worden] être bien reçu3 [van elders komen] venir♦voorbeelden: -
72 verspringen
verspringen11 [springend van plaats veranderen] se déplacer (brusquement)2 [niet in één lijn liggen] être décalé♦voorbeelden:het paasfeest verspringt elk jaar • la date de la fête de Pâques change tous les ans————————verspringen2♦voorbeelden:het verspringen • le saut en longueur -
73 richten
1 [in een rechte lijn brengen] aligner2 [in een richting laten gaan] diriger3 [sturen] adresser♦voorbeelden:2 iemands gangen richten • diriger qn.gericht zijn op iets • viser à qc.een brief, aan mij gericht • une lettre qui m'est adressée1 [in bepaalde richting brengen] placer2 [m.b.t. vuurwapens] viser♦voorbeelden:(iets) horizontaal richten • mettre (qc.) à l'horizontale2 een geweer op iemand richten • braquer un fusil sur qn.scherp richten • viser bienop iemand, iets richten • viser qn., qc.III 〈wederkerend werkwoord; zich richten〉1 [zich wenden tot] s'adresser (à qn.)3 [zich concentreren op] se concentrer (sur)♦voorbeelden: -
74 aaneensluiten
I 〈wederkerend werkwoord; zich aaneensluiten〉1 [verbond sluiten] s'unir1 [strak tegen elkaar aan komen] être bien joints1 [strak tegen elkaar aanleggen] ajuster -
75 aansluiten
1 [verbinden] relier (à)♦voorbeelden:verkeerd aangesloten zijn • ne pas avoir obtenu le bon numérou bent verkeerd aangesloten • vous vous trompez de numéro1 [passen] correspondre♦voorbeelden:deze treinen sluiten op elkaar aan • il y a une correspondance entre ces trains¶ wilt u daar aansluiten? • voulez-vous prendre votre place dans la queue?III 〈wederkerend werkwoord; zich aansluiten〉1 [zich voegen in, bij] se joindre (à)2 [partij, standpunt kiezen] adhérer (à)♦voorbeelden: -
76 aansturen
1 [naar een punt richten] se diriger (vers)2 [trachten te bereiken, verkrijgen] viser (à)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [naar iemand zenden] envoyer (chez qn.)2 [computer, techniek] piloter -
77 aantrekken
1 [naar zich toetrekken; bekoren] attirer2 [vaster doen sluiten] serrer4 [m.b.t. kleren] mettre♦voorbeelden:zich aangetrokken voelen door, tot iemand of iets • être attiré par qn. ou qc.→ link=buikriem buikriemeen knoop aantrekken • serrer un noeudII 〈wederkerend werkwoord; zich aantrekken〉1 [grote aandacht schenken aan] se soucier de♦voorbeelden:zich verwijten aantrekken • prendre des reproches au sérieuxzich niets aantrekken van • se moquer de1 [in een richting gaan] se diriger (vers)2 [bijtrekken] revenir à la normale♦voorbeelden:de prijzen trekken aan • les prix se stabilisent -
78 aanvallen
1 [een aanval doen op] attaquer♦voorbeelden:de vijand in de rug aanvallen • attaquer l'ennemi par derrière(op het eten) aanvallen • se jeter sur son repas♦voorbeelden:een politicus op, over zijn uitspraken aanvallen • attaquer un homme politique sur la base de ses déclarations -
79 afgeven
1 [kleurstof loslaten] déteindre (sur)2 [+ op][bekritiseren] critiquer (qn., qc.)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [overhandigen] remettre2 [als bevoegde uitreiken] délivrer♦voorbeelden:een brief afgeven • remettre une lettreIII 〈wederkerend werkwoord; zich afgeven〉 -
80 afrukken
1 [met een ruk lostrekken] arracher♦voorbeelden:1 [zich verwijderen] se retirer♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich afrukken〉1 [zich aftrekken] se branler
Перевод: с нидерландского на французский
с французского на нидерландский- С французского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Французский
onovergankelijk+werkwoord
Страницы