-
1 uitreiken
1 remettre♦voorbeelden:een paspoort uitreiken • délivrer un passeportiemand een prijs uitreiken • remettre un prix à qn. -
2 herstellen
-
3 afgeven
1 [kleurstof loslaten] déteindre (sur)2 [+ op][bekritiseren] critiquer (qn., qc.)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [overhandigen] remettre2 [als bevoegde uitreiken] délivrer♦voorbeelden:een brief afgeven • remettre une lettreIII 〈wederkerend werkwoord; zich afgeven〉 -
4 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
5 herstellen
1 [repareren; corrigeren] réparer2 [m.b.t. wat verstoord is] rétablir3 [weer in vorige toestand brengen] remettre (en état)♦voorbeelden:een jas herstellen • raccommoder un manteaude vrede herstellen • restaurer la paix3 iemand in zijn ambt herstellen • réinstaller qn. dans ses fonctionsalles werd in de oude staat hersteld • tout fut remis dans le même état qu'auparavant¶ de Heer Blaak, herstel: Braak • monsieur Blaak, pardon: Braak1 [weer gezond worden] se remettre♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich herstellen〉1 [m.b.t. zaken] se rétablir2 [m.b.t. personen] se ressaisir♦voorbeelden: -
6 kwijtschelden
1 [m.b.t. schuld] déclarer (qn.) quitte de2 [m.b.t. straf] remettre♦voorbeelden:iemand een straf kwijtschelden • remettre une peine à qn. -
7 overdragen
1 [overbrengen] transporter2 [doen overgaan] transmettre3 [overboeken] transférer♦voorbeelden:2 zijn gevoelens op iemand anders overdragen • reporter ses sentiments sur qn.een misdadiger aan de politie overdragen • remettre un criminel entre les mains de la justice -
8 overgeven
1 [aan iemand anders geven; toevertrouwen] remettre♦voorbeelden:zich overgeven in Gods handen • s'en remettre à DieuII 〈wederkerend werkwoord; zich overgeven〉1 [capituleren] se rendre2 [+ aan][zich wijden aan] se livrer (à)3 [+ aan][verslaafd raken aan] s'adonner (à)♦voorbeelden:zich aan zijn wanhoop overgeven • se livrer au désespoir1 [braken] vomir -
9 overhandigen
-
10 verschuiven
1 [verplaatsen] déplacer2 [opschorten] remettre♦voorbeelden:1 [opschuiven] se déplacer♦voorbeelden:1 verschuif wat! • pousse-toi un peu! -
11 bekomen
ww( (van)) se remettre (de), revenir (de) -
12 kwijtschelden
-
13 overdragen
-
14 terugzetten
-
15 thuisbrengen
ww1) (r)amener chez (qn), livrer à domicile2) situer, remettre (qc, qn) -
16 afdragen
-
17 alsnog
1 encore♦voorbeelden:1 het is niet uitgesloten dat hij het alsnog zal doen • il n'est pas exclu, qu'il le fasse tout de mêmehij heeft zich alsnog gemeld • il a fini par se présenterje kunt dat tot 1 januari alsnog inleveren • tu as encore jusqu'au 1er janvier pour le remettrehet vliegtuig mocht toen alsnog vertrekken • l'avion fut enfin autorisé à décoller -
18 been
3 [bot; stof waaruit botten bestaan] os 〈m.〉4 [gebeente] os 〈 meervoud〉♦voorbeelden:dat paard staat hoog op de benen • ce cheval a de longues jambesop het verkeerde been gezet worden • être pris à contre-piedmet het verkeerde been uit bed gestapt zijn • s'être levé du pied gauche〈 figuurlijk〉 iemand tegen het zere been schoppen • toucher qn. au vifeen been breken • se casser la jambede benen nemen • prendre ses jambes à son coumijn been slaapt • j'ai des fourmis dans les jambesde benen strekken • se dégourdir les jambesmet zijn been trekken • tirer la jambeal de hele dag op de been zijn • être sur pied toute la (sainte) journéeer was veel volk op de been • il y avait beaucoup de mondeik kan niet meer op mijn benen staan • je ne tiens plus sur mes jambesiemand weer op de been helpen • remettre qn. sur piedvast op z'n benen staan • être d'aplombslecht ter been zijn • avoir de mauvaises jambeszijn benen uit zijn lijf lopen • se démenerik heb geen benen meer om op te staan • je n'ai plus de jambesbenen als een ooievaar hebben • être monté sur des échasses〈 spreekwoord〉 het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen • ±il faut de plus grandes vertus pour soutenir la bonne fortune que la mauvaise -
19 bekomen
♦voorbeelden:zijn nieuwsgierigheid is hem slecht bekomen • il a été puni de sa curiosité -
20 bovenop
2 [onmiddellijk volgende op] là-dessus♦voorbeelden:¶ iemand er bovenop helpen • remettre qn. sur pieder weer bovenop komen • reprendre le dessuser weer bovenop zijn • être à flot
См. также в других словарях:
remettre — [ r(ə)mɛtr ] v. tr. <conjug. : 56> • XIIe; lat. remittere « renvoyer, laisser » I ♦ Mettre de nouveau. 1 ♦ Mettre à sa place antérieure; replacer dans le même lieu. Remettre une chose à sa place, en place. ⇒ rapporter, replacer. Remets ça… … Encyclopédie Universelle
remettre — Remettre, actiu. penac. Est composé de Re, qui signifie iteration, et de Mettre, mettre de rechef en son lieu ou estat quelque chose desplacée et desgradée, Restituere, Reponere, voyez Mettre. Remettre en avant ce qui avoit esté delaissé,… … Thresor de la langue françoyse
remettre — Remettre. v. a. Mettre de nouveau au mesme endroit, mettre dans l estat d auparavant, restablir. Remettre un livre en sa place. remettre l espée dans le fourreau. remettre des lieux dans l estat où on les a trouvez &c. on l a remis dans tous ses… … Dictionnaire de l'Académie française
Remettre ça — ● Remettre ça recommencer ; au café, boire une nouvelle tournée … Encyclopédie Universelle
remettre — (re mè tr ) v. a. Il se conjugue comme mettre. 1° Mettre une chose ou une personne à l endroit où elle était auparavant. Ramener, reconduire. 2° Mettre de nouveau. 3° Remettre sur le théâtre. 4° Remettre en bataillon, remettre les… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
REMETTRE — v. a. (Il se conjugue comme Mettre. ) Mettre une chose au même endroit où elle était auparavant. Remettre un livre en sa place, à sa place. Remettre l épée dans le fourreau. Il signifie aussi, Mettre de nouveau. Remettre à la voile. Remettre… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
REMETTRE — v. tr. Mettre une chose à l’endroit où elle était auparavant. Remettre un livre en sa place, à sa place. Remettre l’épée dans le fourreau. Fig. et fam., Remettre quelqu’un à sa place, Le rappeler aux convenances, le réprimander. REMETTRE signifie … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
remettre — vt. , (en place ou à sa place), reposer, replacer, (à sa place) : (a)rmètre (Albanais.001, Annecy.003, Thônes.004, Villards Thônes), remètre (Gets.227, Saxel.002), C.1 => promètre <promettre> ; r(è)mtâ vt. (Morzine.JCH.apv. | 001, AMA.) … Dictionnaire Français-Savoyard
remettre — v.t. Remettre ça, recommencer ; prendre une nouvelle consommation : Garçon, remettez nous ça. / En remettre, exagérer, ajouter des détails mensongers … Dictionnaire du Français argotique et populaire
Remettre en cause — ● Remettre en cause remettre en question, revenir sur une décision … Encyclopédie Universelle
Remettre quelque chose en ordre, de l'ordre dans quelque chose — ● Remettre quelque chose en ordre, de l ordre dans quelque chose le ranger, le remettre en état de bon fonctionnement … Encyclopédie Universelle