-
121 overleggen
overleggen11 [bij zichzelf overwegen] réfléchir (à qc.)2 [beraadslagen] délibérer (sur qc.)————————overleggen21 produire -
122 overschrijven
overschrijven11 [(een tekst) overnemen] copier (sur)2 [naar een andere post overbrengen] virer3 [op andermans naam zetten] transférer4 [nog eens schrijven] (re)copier♦voorbeelden:4 iets in 't net overschrijven • recopier qc. au propre————————overschrijven21 écraser -
123 overtrekken
overtrekken11 [bekleden] (re)couvrir (de)2 [overdrijven] exagérer————————overtrekken21 [over iets heen gaan] passer (à travers, par-dessus)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
124 overtroeven
overtroeven11 damer le pion à (qn.)♦voorbeelden:————————overtroeven2 -
125 overtuigen
1 [laten inzien dat iets waar is] 〈 met bewijs〉 convaincre (qn. de qc.) ⇒ 〈 door overreding〉persuader (qn. de qc.)♦voorbeelden:iemand met tastbare bewijzen overtuigen • convaincre qn. preuves en mainhij is overtuigd van zijn gelijk • il est convaincu d'avoir raisonik ben er (vast) van overtuigd • j'en suis (fermement) convaincuII 〈wederkerend werkwoord; zich overtuigen〉1 [zich vergewissen] se convaincre (soi-même) (de qc.) -
126 overvaren
overvaren11 couler————————overvaren21 [naar de overkant varen] traverserII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [met een vaartuig overzetten] faire traverser -
127 pissen
1 [algemeen] pisser♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 tegen iemand (aan) pissen • pisser sur qn.II 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [regenen] pleuvasser -
128 plenzen
1 [gutsen; hard regenen] pleuvoir des cordes♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [uitstorten] (dé)verser♦voorbeelden:♦voorbeelden:
Страницы