-
1 crash
adj. snel; ingespannen; rigoreus--------n. neerstorten; ineenstorten; lawine; aardbeving; (in computers) situatie waarin de computer of het computersysteem vastloopt--------v. aanrijden, botsen; fijnstampen; kapotbreken, kapotslaancrash1[ kræsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap ⇒ slag, dreun2 botsing ⇒ neerstorting, ongeluk3 krach ⇒ ineenstorting, debacle————————crash21 spoed-♦voorbeelden:1 crash course • stoom/spoedcursuscrash programme/project • rampenplan/noodplan————————crash31 te pletter slaan/vallen ⇒ verongelukken, botsen, (neer)storten3 dreunen ⇒ knallen, kraken♦voorbeelden:the plates crashed to the floor • de borden kletterden op de grond3 the thunder crashed • de donder dreunde/rateldeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 te pletter laten slaan/vallen ⇒ botsen op/tegen2 neersmijten/kwakken ⇒ stuksmijten/gooien♦voorbeelden:————————crash4〈 bijwoord〉1 met een knal/klap ⇒ dreunend, pats, beng -
2 dash down
dash down -
3 dash
n. ietsje; scheutje (drank); slag, dreun; spurt, uitval; (100 m.) sprint--------v. (vooruit)stormen, denderen; (met grote kracht) slaan, smijten, beukendash1[ dæsj]1 ietsje, tik(kelt)je ⇒ scheutje; snu(i)fje2 (snelle, krachtige) slag ⇒ dreun3 spurt ⇒ sprint, uitval5 penne/penseelstreek♦voorbeelden:dash of pepper • snufje peperthe prisoners made a dash for freedom • de gevangenen deden een snelle uitbreekpoging1 elan ⇒ zwier, durf————————dash21 (vooruit)stormen ⇒ (zich) storten, denderen♦voorbeelden:dash along/past • voorbijstuivendash away • wegstormen, zich uit de voeten makendash off • er (als de gesmeerde bliksem) vandoor gaandash up • komen aansnellen1 (met grote kracht) slaan ⇒ smijten, beuken♦voorbeelden:dash down • neersmijtenthe waves dashed against the rocks • de golven beukten tegen de rotsen2 (be)spatten ⇒ besmeuren, (be)sprenkelen3 snel/gehaast doen♦voorbeelden:dash one's/someone's brains out • zijn hersenpan kraken, iemand de hersens inslaan2 dash mud over something, dash something with mud • iets met modder bespatten/besmeuren3 dash something down/off • iets nog even gauw eruit stampen/opschrijven4 dash it (all)! • verdraaid!, nondeju! -
4 dump
n. afvalhoop, vuilnisbelt; ophoping; (in computers) dump; het kopiëren van een deel van het geheugen voor uitvoer of opslag--------v. weg gooien; legen; kwijt rakendump1[ dump] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoop ⇒ (vuilnis)belt, (vuil)stortplaats♦voorbeelden:————————dump2〈 werkwoord〉1 dumpen ⇒ storten, lozen, neersmijten -
5 plunk down
plunk downneersmijten/neergooien -
6 plunk
adv. plons (in water)--------n. tokkelen (op muziekinstrument); laten vallen (sl.)--------v. tokkelen (op muziekinstrument); laten vallen op (sl.); neerploffenplunk1————————1 tokkelen ⇒ tokkelend (doen) ken, tingelen (op)♦voorbeelden:2 plunk down • neersmijten/neergooien————————〈 bijwoord〉1 met een plof/klap♦voorbeelden: -
7 slam down
slam down -
8 slam
n. harde slag, slem; scherpe kritiek--------v. dichtslaan, slaan; agressief aanvallen (slang)slam1[ slæm]♦voorbeelden:little/small slam • klein slem————————slam2〈 slammed〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (neer/dicht)smijten♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 slam the door (in someone's face) • de deur (voor iemands neus) dichtslaan 〈 ook figuurlijk〉slam down • neersmijten -
9 slap down
slap down -
10 slap
adv. pardoes, regelrecht in, recht opaan (slang)--------n. klap, draai om de oren; klopje--------v. slaan; kloppen; stotenslap1[ slæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 slap on the wrist • vermaning, lichte straf————————slap2〈 slapped〉♦voorbeelden:1 smakken ⇒ smijten, kwakken♦voorbeelden:————————slap3〈 bijwoord〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский