-
1 leren
leren1〈bijvoeglijk naamwoord; alleen attributief〉1 leather♦voorbeelden:————————leren21 [kundigheid, kennis verwerven (van)] learn ((how) to do)2 [doen inzien] teach♦voorbeelden:een vak leren • learn a tradedat moet je leren eten • that's an acquired tasteiemand leren kennen • get to know someoneop dat gebied kun je nog heel wat van hem leren • he can still teach you a thing or twowe kunnen van hem nog wel iets leren • we still have something to learn from himmet iets leren leven • learn to live with somethingleren lopen • learn to walkhij wil leren schaatsenrijden • he wants to learn (how) to ice-skatehij leert moeilijk/vlot • he's a slow/fast learnersommige mensen leren het nooit • some people just never learniets perfect leren (beheersen) • master somethingdoor ervaring leren • learn by experienceeen mens is nooit te oud om te leren • one is never too old to learnuit die roman leren we dat … • that novel teaches us that …van zijn ervaringen leren • learn from one's experiencesiets al doende leren • pick something up as you go alongiets van buiten/uit het hoofd leren • learn something by heart2 de ervaring leert … • experience teaches …dat zal je leren • that'll teach youik zal je leren (dat arme dier te plagen) • I'll teach you (to tease that poor animal)3 haar kinderen kunnen goed/niet leren • her children are good/no good at schoolvoor dokter leren • study to be a doctorhij heeft weinig geleerd • he's had little (formal) schoolingII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [onderrichten omtrent] teach (something to someone/someone (how) to do something)♦voorbeelden:iemand leren lezen en schrijven • teach someone to read and write2 waar heb jij zo leren vloeken? • where did you pick up such swearwords?hij leert het al aardig • he's beginning to get the hang of it -
2 een vak leren
-
3 gemakkelijk
1 [zonder moeite, niet moeilijk] easy♦voorbeelden:dat gaat niet zo gemakkelijk • it's not as easy as thatzij hebben het niet gemakkelijk • they don't have an easy time of itdat is gemakkelijker gezegd dan gedaan • that's easier said than donedat is gemakkelijk te leren • it's easy to learngemakkelijk leren • learn easilydat maakt het er niet gemakkelijker op • that doesn't make things any easierhet zichzelf gemakkelijk maken • make things easy for oneselfiets te gemakkelijk opnemen • not take something seriously enoughjij hebt gemakkelijk praten! • it's all very well for you to talk!het werk valt hem gemakkelijk • the work comes easy to himzo gemakkelijk als wat • a piece of cake2 een gemakkelijke stoel • 〈 soort stoel〉 an easy chair; 〈 een die gemakkelijk zit〉 a comfortable chairiets gemakkelijks aantrekken • put on something comfortableII 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:1 gemakkelijke kinderen • children that/who are no troublegemakkelijk in de omgang • easy to get on with♦voorbeelden:1 er kunnen gemakkelijk nog mensen onder het puin liggen • there may well be people under the rubble still -
4 instuderen
♦voorbeelden:een rol instuderen • learn a part -
5 opdoen
2 [oplopen] catch3 [op iets zetten] put on6 [rechtop, overeind zetten] set/stand on end♦voorbeelden:ervaring/inspiratie opdoen • gain experience/inspirationkennis opdoen • acquire knowledge4 waar heb je dat opgedaan? • where did you hear/learn that? -
6 schade
1 [nadeel] loss(es)♦voorbeelden:zijn/de schade inhalen • recoup one's lossesschade lijden • suffer a lossschade van iets ondervinden • suffer by somethingiets tot zijn schade ondervinden • learn something to one's costtot schade van • to the detriment of〈 spreekwoord〉 door schade en schande wordt men wijs • once bitten, twice shy2 schade aanrichten/aan iets toebrengen/berokkenen • do/cause damage (to something)zijn auto heeft heel wat schade opgelopen • his car has suffered quite a lot of damagede schade herstellen • repair the damagede schade opnemen • inspect the damagede schade vergoeden • pay for the damagede schade verhalen op • recover the loss fromer werd voor ƒ50,- schade vastgesteld • the damage was assessed at 50 guildershoeveel is de schade? • what's/how much is the damage?de schade loopt in de miljoenen • the damage runs into millions -
7 wijs
wijs1〈de〉2 [melodie] tune3 [taalkunde] mood♦voorbeelden:bij wijze van spreken • so to speak, as it werebij wijze van uitzondering • as an exceptionop de een of andere wijze • one way or anotherop deze/die wijze • 〈 ook〉 like this/thatop generlei/geen enkele wijze • in no wayop enigerlei wijze • in any waywijze van betaling • method of payment2 hij kan geen wijs houden • he sings/plays out of tunewijs houden • keep/sing/play in tuneeen lied zingen op de wijs van de Internationale • sing a song to the tune of the Internationalehij was helemaal van de wijs • he was completely at sea3 〈 van werkwoord〉 de aantonende/aanvoegende/gebiedende wijs • the indicative/subjunctive/imperative (mood)————————wijs21 [verstandig, (veel) wetend] wise2 [kindertaal] [erg leuk, goed] super♦voorbeelden:een wijs man • a wise manben je niet (goed) wijs? • are you mad/crazy?ben je wel wijs? • 〈 ook〉 are you in your right mind?hij is niet wijzer • he doesn't know any betteriemand door schade en schande wijs laten worden • give someone enough rope to hang himselfwees wijs • be smartik werd er niet/geen cent wijzer van • I came away none the wiserik kan er niet wijs uit worden • I can't make head or tail of itje wordt niet wijs uit hem • you can't get anything out of himhij zal wel wijzer wezen • he knows better than thathij zal nooit wijzer worden • he'll never learnde wijste zijn • give in, accept things (as they are)vroeg wijs • precocioushet kind is wijs voor zijn leeftijd • the child is very knowing for its age -
8 aanleren
v. learn, pick up -
9 ambachtsschool
n. technical school, school where students learn technical trades (such as electronics, metalworking, etc.) -
10 ashram
n. ashram, place where people meet to learn or perform sacred rituals (Hinduism) -
11 autorijschool
n. driving school, school in which lessons are taken in order to learn how to drive -
12 beroepsschool
n. vocational school, professional school, school that in addition to its theoretical studies allows one to learn a trade as well -
13 blokken
v. study, cram, learn -
14 dierenpark
n. zoo, zoological garden, garden where animals are kept for visitors to see and learn about -
15 dierentuin
n. zoo, zoological garden, garden where animals are kept for visitors to see and learn about -
16 droogzwemmen
n. learn swimming outside the water -
17 erachter komen
v. learn, nose out -
18 goedleers
adj. eager to learn, enthusiastic about being educated -
19 herscholen
v. retrain, train again; train for a new occupation, teach or learn new job skills -
20 leren
adj. leather, of or pertaining to leather; made of leather; resembling leather--------n. hide--------v. learn, teach, school, pick up
См. также в других словарях:
learn — W1S1 [lə:n US lə:rn] v past tense and past participle learned or learnt [lə:nt US lə:rnt] especially BrE ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(subject/skill)¦ 2¦(find out)¦ 3¦(remember)¦ 4¦(change your behaviour)¦ 5 somebody has learned their lesson 6 learn (something) the … Dictionary of contemporary English
learn — [ lɜrn ] (past tense and past participle learned [ lɜrnt ] ) verb *** 1. ) intransitive or transitive to gain knowledge or experience of something, for example by being taught: a bright girl who is already learning the alphabet research into how… … Usage of the words and phrases in modern English
Learn — (l[ e]rn), v. t. [imp. & p. p. {Learned} (l[ e]rnd), or {Learnt} (l[ e]rnt); p. pr. & vb. n. {Learning}.] [OE. lernen, leornen, AS. leornian; akin to OS. lin[=o]n, for lirn[=o]n, OHG. lirn[=e]n, lern[=e]n, G. lernen, fr. the root of AS. l[=ae]ran … The Collaborative International Dictionary of English
learn — learn; learn·able; learn·er; learn·ing; re·learn; un·learn; … English syllables
learn — [lʉrn] vt. learned or Chiefly Brit. learnt, learning [ME lernen, to learn, teach < OE leornian (akin to Ger lernen) < WGmc * liznōn (akin to Goth laisjan, to teach) < IE base * leis , track, furrow > L lira, furrow] 1. to get… … English World dictionary
Learn — Learn, v. i. To acquire knowledge or skill; to make progress in acquiring knowledge or skill; to receive information or instruction; as, this child learns quickly. [1913 Webster] Take my yoke upon you and learn of me. Matt. xi. 29. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
learn — lərn vb, learned lərnd, lərnt also learnt lərnt; learn·ing vt to acquire (a change in behavior) by learning vi to acquire a behavioral tendency by learning learn·er n … Medical dictionary
learn´ed|ly — learn|ed «LUR nihd», adjective. showing or requiring knowledge; scholarly; erudite: »a learned professor, learned pursuits. SYNONYM(S): educated. –learn´ed|ly, adverb. –learn´ed|ness, noun … Useful english dictionary
learn|ed — «LUR nihd», adjective. showing or requiring knowledge; scholarly; erudite: »a learned professor, learned pursuits. SYNONYM(S): educated. –learn´ed|ly, adverb. –learn´ed|ness, noun … Useful english dictionary
learn — (v.) O.E. leornian to get knowledge, be cultivated, study, read, think about, from P.Gmc. *liznojan (Cf. O.Fris. lernia, M.Du. leeren, Du. leren, O.H.G. lernen, Ger. lernen to learn, Goth. lais I know ), with a base sense of to follow or find the … Etymology dictionary
learn — verb. 1. The past form and past participle are in BrE either learned (pronounced lernd or lernt) or learnt (pronounced lernt); learned is more usual as the past form and, in AmE, as both past form and past participle. Examples: • So, what was… … Modern English usage