-
101 contexte
contexte [kõtekst]〈m.〉♦voorbeelden:msamenhang, context -
102 contradiction
contradiction [kõtraadieksjõ]〈v.〉2 tegenstrijdigheid ⇒ onverenigbaarheid, tegenspraak♦voorbeelden:(ap)porter la contradiction • tegenargumenten aanvoerenêtre en contradiction • met elkaar in strijd zijnmettre qn. en contradiction • iemand met zichzelf in tegenspraak brengentomber dans les contradictions • zichzelf (steeds weer) tegensprekenf1) tegenspraak, bestrijding -
103 contrainte
contrainte [kõtrẽt]〈v.〉2 verplichting ⇒ dwang, druk♦voorbeelden:user de contrainte • geweld gebruikenpar contrainte • gedwongenlibrement ou par contrainte • goedschiks of kwaadschikssans contrainte • vrijuitf1) dwang, geweld2) verplichting, druk3) geremdheid, gedwongenheid4) bevelschrift, dwangbevel5) spanning [techniek]6) onderdrukking, slavernij -
104 contravention
contravention [kõtraavãsjõ]〈v.〉♦voorbeelden:flanquer une contravention à qn. • iemand op de bon slingerenf1) overtreding2) bekeuring, bon -
105 contrevenir
-
106 corps
corps [kor]〈m.〉1 lichaam ⇒ lijf, lijk2 voorwerp ⇒ lichaam, stof, substantie3 hoofddeel ⇒ hoofdzaak, kern4 korps ⇒ geheel, college♦voorbeelden:se donner corps et âme • zich met hart en ziel gevenmettre, porter un corps en terre • iemand ter aarde bestellenpérir corps et biens • met man en muis vergaanse battre corps à corps • man tegen man vechtenun corps à corps • een gevecht van man tegen manaffronter corps à corps ses problèmes • zijn problemen frontaal tegemoet tredentrembler de tout son corps • over zijn gehele lichaam rillenpasser sur le corps de qn. • over iemand heenlopen, over lijken gaanun corps céleste • een hemellichaamavoir du corps • stevig zijndonner (du) corps à • vorm, gestalte geven aanprendre corps • vaste vorm krijgen3 corps d'un bateau • romp, kiel van een bootcorps de bâtiment, de logis • hoofdgebouwcorps de garde • hoofdwacht, wachthuisfaire corps avec • één zijn met4 corps de ballet • corps de ballet, de gezamenlijke balletdansers en -danseressencorps de doctrine • leerstelselcorps de l'Eglise • de gelovigencorps de métier • vakgroep, gildele corps électoral • het kiezerskorps, de gezamenlijke kiezerscorps enseignant • onderwijzend personeel, docenten-, lerarenkorpsgrands corps de l'Etat • hoge staatscollegescorps médical • medisch college, (de) gezamenlijke doktorencorps social • maatschappijse jeter à corps perdu dans • zich roekeloos storten inà son corps défendant • tegen wil en dankm1) lichaam, lijf2) lijk3) voorwerp, lichaam4) stof, substantie5) romp6) korps, geheel, college7) corpus [boek] -
107 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
108 crime
crime [kriem]〈m.〉2 moord♦voorbeelden:1 c'est un crime d'avoir abattu ces beaux arbres • het is een schande dat die mooie bomen omgehakt zijnfaire un crime de qc. à qn. • iemand iets ernstig aanrekenencrime contre les moeurs • zedenmisdrijfcrime passionnel • opwellingsmisdaad, crime passionnelm1) misdaad2) moord -
109 débattre
débattre [deebaatr]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 discussiëren over ⇒ onderhandelen over, bespreken♦voorbeelden:1 worstelen (met) ⇒ vechten (tegen), zich verzetten (tegen)♦voorbeelden:se débattre comme un forcené • uit alle macht tegenspartelen1. v3) bepleiten2. se débattrev -
110 décliner
décliner [deeklienee]2 achteruitgaan ⇒ verzwakken, afnemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) ondergaan [zon]2) achteruitgaan, afnemen3) afwijken [magneet]4) afslaan, afwijzen5) verbuigen [woord] -
111 délibéré
délibéré1 [deeliebeeree]〈m.〉 〈 juridisch〉1 beraad2 vonnis♦voorbeelden:————————délibéré2 [deeliebeeree]1 weloverwogen ⇒ opzettelijk, bewust2 vastberaden ⇒ zelfbewust, zeker♦voorbeelden:→ proposadj1) opzettelijk, bewust2) vastberaden -
112 déposer
déposer [deepoozee]2 neerslaan ⇒ bezinksel vormen, bezinkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 neerzetten ⇒ neer-, afleggen, afzetten2 in bewaring geven ⇒ in depot geven, afgeven4 doen neerslaan ⇒ doen bezinken, afzetten♦voorbeelden:déposer ses hommages aux pieds de qn. • iemand zijn eerbied betuigendéposer le masque • het masker afwerpendéfense de déposer des ordures • verboden vuil te stortenmarque déposée • gedeponeerd handelsmerk→ bilan1. v1) getuigen3) neerleggen5) afzetten, uit zijn ambt ontzetten6) afnemen [gordijn, schilderij]7) aanhangig maken [politiek]2. se déposer (sur)vbezinken, neerslaan -
113 description
description [deskriepsjõ]〈v.〉♦voorbeelden:f -
114 dissolution
dissolution [diesolluusjõ]〈v.〉2 verval ⇒ ondergang, vernietiging♦voorbeelden:f1) ontbinding3) oplossing4) bandenlijm -
115 dominant
dominant [dommienã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉1 overheersend ⇒ heersend, hoofd-♦voorbeelden:la dominante • de overheersende karaktertrek, kleur, hoofdtrek; 〈 muziek〉hoofdtoon, grote kwint, dominantadj3) dominant -
116 don
don [dõ]〈m.〉2 aanleg ⇒ talent, gave, begaafdheid♦voorbeelden:le don d'organes • het afstaan van organenles dons de la terre • de voortbrengselen der aardefaire don de qc. à qn. • (aan) iemand iets schenkendon de soi • zelfopofferingavoir un don pour qc. • aanleg voor iets hebbenm1) gave, gift2) aanleg, talent -
117 donateur
donateur [donnaatur],donatrice [donnaatries]〈m., v.〉m (f - donatrice)gever, schenker/-kster -
118 droit
droit1 [drwaa]〈m.〉♦voorbeelden:à bon droit • met rechtdroit civil • burgerlijk rechtdroits civiques • burgerschapsrechtendroit constitutionnel • staatsrechtdroit coutumier • gewoonterechtdroit divin • door God gegeven rechtavoir plein droit de vie et de mort sur qn. • over leven en dood van iemand beschikkende plein droit • van rechtswegedroit privé • privaatrechtdroit public • publiek rechtdroit réel • zakenrechtfaire droit à qn. • iemand recht laten wedervarenfaire droit à une demande • een aanvraag inwilligenfaire son droit • rechten studerende droit • terecht(responsable) en droit • juridisch (aansprakelijk)→ forcedroits de l'homme • mensenrechtendroit d'option • voorkeursrechtdroit de reproduction • kopijrechtdroit du sang • geboorterechtde quel droit? • met welk recht?tous droits réservés • alle rechten voorbehoudenavoir des droits sur qn. • iets over iemand te zeggen hebbenavoir le droit pour soi • het recht aan zijn kant hebbenavoir un droit sur qc. • het recht hebben te beschikken over ietsqui de droit • de rechthebbendedroit d'inscription • inschrijvingskostendroits de port • havenrechtendroit de timbre • zegelrecht————————droit2 [drwaa]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 recht ⇒ rechtop, rechtstreeks2 rechtschapen ⇒ rechtdoorzee, rechtvaardig♦voorbeelden:jupe droite • recht vallende rokaller droit au but • recht op z'n doel afgaantout droit • rechtdoorau droit de • loodrecht open droite ligne • rechtstreeks, in rechte lijnle droit d'une monnaie • muntzijde van een geldstuk1. m1) recht2) rechterhand [sport]2. adj, adv1) recht(op), rechtstreeks2) rechtschapen, rechtvaardig3) rechter, rechts -
119 effet
effet [effe]〈m.〉1 uitwerking ⇒ effect, gevolg4 kracht ⇒ vermogen, werking♦voorbeelden:〈 techniek〉 effet de recul • terugstoot, -slageffet en retour • terugslageffet de serre • broeikaseffecteffet secondaire • bijwerkingavoir de l'effet • resultaat hebbenavoir qc. pour effet • iets als gevolg hebbenfaire (de l')effet • uitwerking hebbenfaire l'effet d'une bombe • inslaan als een bomfaire mauvais effet • een slechte indruk makencela fait son effet • dat heeft succesrater son effet • de mist ingaanà cet effet • met het oog hieropsous l'effet de qc. • door de inwerking van ietseffets publics • overheidsfondsenavoir effet • geldenproduire ses effets • van kracht worden1. m1) gevolg, effect2) wissel, handelspapier3) werking4) rechtsgevolg2. effetsm pl1) spullen -
120 élargir
élargir [eelaarzĵier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verruimen ⇒ verbreden, uitbreidenv( s'élargir)
См. также в других словарях:
Juridisch — (v. lat.), den Rechten gemäß, rechtskräftig … Pierer's Universal-Lexikon
Jurīdisch — (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, oft gleichbedeutend mit juristisch gebraucht … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, juridĭce (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, rechtskräftig; auch s.v.w. juristisch … Kleines Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, S. Juristisch … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
juridisch — juridisch:⇨rechtlich(1) … Das Wörterbuch der Synonyme
Juridisch — Der Begriff juridisch wird in der deutschen Wissenschaftssprache, insbesondere der Rechtsphilosophen und Ethiker, vom Begriff juristisch unterschieden. Juristisch bedeutet die Ausbildung und Berufsausübung der Juristen und die Anwendung der… … Deutsch Wikipedia
Juridisch-Politischer Leseverein — Der 1841 gegründete Juridisch Politische Leseverein war eine Vereinigung von Beamten, Juristen und Professoren in Wien. Die Mitglieder betrachteten den Leseverein als Diskussionsforum der liberalen gebildeten zweiten Gesellschaft und suchten im… … Deutsch Wikipedia
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [<lat. iuridicus „das Recht handhabend, gerichtlich“ <lat. ius „Recht“ + dicere „sagen, sprechen“] * * * ju|ri|disch <Adj.> [lat. iuridicus, zu … Universal-Lexikon
juridisch — ju·ri̲·disch Adj; nur attr od adv, ohne Steigerung, (A) ≈ ↑juristisch (1) … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [Etym.: <lat. iuridicus »das Recht handhabend, gerichtlich« <ius, Gen. iuris »Recht« + dicere »sagen, sprechen«] … Lexikalische Deutsches Wörterbuch
juridisch — ju|ri|disch <aus lat. iuridicus »Recht sprechend«, dies zu ius, Gen. iuris »Recht« u. dicere »sagen, sprechen«> der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch … Das große Fremdwörterbuch