-
1 impulsive
adj. impulsief; voorbarig, overijld; impulsief (gedrag)[ impulsiv] 〈 impulsiveness〉 -
2 impetuous
-
3 impulse
n. drang, impuls[ impuls]2 opwelling ⇒ inval, impuls(iviteit)♦voorbeelden:act on impulse • impulsief handelen/te werk gaan -
4 (act) on the spur of the moment
spontaan/impulsief/in een opwelling (iets doen) -
5 a man of impulse
a man of impulse -
6 act on impulse
act on impulseimpulsief handelen/te werk gaan -
7 hip-shooter
hip-shooter1 iemand die direct vanaf de heup schiet ⇒ 〈 figuurlijk〉 iemand die onbesuisd/impulsief te werk gaat -
8 hip-shooting
hip-shooting1 lukraak ⇒ roekeloos, impulsief, ondoordacht -
9 precipitation
n. het overhaasten, onbezonnenheid; precipitaat, bezinksel; neerslag (meteo.)[ prissippitteesjn]2 het overhaasten ⇒ onbezonnenheid, impulsief gedrag♦voorbeelden: -
10 snap
adj. onverwacht, snel-, bliksem-, flits- (stemming, film, etc.)--------adv. onverwacht, snel, bliksemsnel--------n. klap, hap, beet; knip (met vingers, schaar)drukknoop; foto; pit, energie--------v. happen (naar), bijten; aangrijpen (kans); (ermee) ophouden; (af)breken, (af)knappen; knallen (met zweep, geweer); snauwensnap1[ snæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap5 foto♦voorbeelden:1 shut a book/lid with a snap • een boek/deksel met een klap sluiten10 put some snap into it! • een beetje meer fut!I don't care a snap for what she says • wat zij zegt kan me geen barst/lor schelen————————snap2♦voorbeelden:————————snap3〈 snapped〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 snap to it • vooruit, schiet 'ns op6 met een ruk/schok bewegen♦voorbeelden:1 (weg)grissen ⇒ grijpen, (weg)rukken♦voorbeelden:snap up • op de kop tikkensnap up a bargain • een koopje meepakken¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 snap it up • vooruit, aan de slag————————snap42 knak♦voorbeelden:1 snap went the glass • klap ging/zei het glas¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 snap! you're wearing the same dress as me • wat een toeval! je hebt dezelfde jurk aan als ik -
11 snatch
n. ruk, greep, roof; brok, stukje, fragment; kut; poging om te grijpen naar, poging om aan te grijpen--------v. grijpen naar; (dadelijk) aangrijpen; wegrukken, weggrijpen; stelen; oppakkensnatch1[ snætsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 brok ⇒ stuk, fragment♦voorbeelden:a snatch of sleep • een hazenslaapjesleep in snatches • met tussenpozen slapenwork in snatches • met vlagen werken————————snatch2♦voorbeelden:————————snatch31 rukken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:snatch a kiss • een kus stelensnatch a meal • vlug iets etensnatch away • wegrukken/pakkensnatch off • afrukken; uitrukken/gooiensnatch up • oppakkenbe snatched from death • aan de dood ontrukt wordenshe snatched the letter out of my hand • ze rukte de brief uit mijn hand -
12 spur
n. spoor (v. ruiter, haan, bloemblad); spoorslag, prikkel; uitloper, tak (v. gebergte)--------v. de sporen geven; aansporen, aanmoedigenspur1[ spə:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aansporing ⇒ prikkel, stimulans♦voorbeelden:2 (act) on the spur of the moment • spontaan/impulsief/in een opwelling (iets doen)————————spur2〈 spurred〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 spur on (to) • aanzetten, aansporen (tot) -
13 dare devil
adj. (gezegd van daden of acties) gewaagd en gevaarlijk; impulsief, roekeloos; avontuurlijk--------n. roekeloze waaghals; stuntman -
14 hell bent
adj. roekeloos, impulsief; vastbesloten -
15 impulsively
adv. impulsief -
16 on the spur of the moment
spontaan, impulsief, in een opwelling -
17 precipitateness
n. overhaastheid; bezinksel; impulsief gedrag
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский