-
21 chronic illness
chronische ziekte -
22 genetic illness
genetische ziekte -
23 precursor of illness
voorloper van een ziekte, voorteken van een ziekte -
24 pull round after an illness
beter worden -
25 seized with illness
is ziek -
26 suffer from a serious illness
lijden aan een ernstige ziekte -
27 Present Illness Program: PIP
PIPEnglish-Dutch technical dictionary > Present Illness Program: PIP
-
28 affect
v. betreffen; voorwenden; beïnvloeden[ əfekt]1 affecteren ⇒ voorwenden, doen alsof♦voorbeelden:5 how will the new law affect us? • welke invloed zal de nieuwe wet op ons hebben?tax increases affect the whole population • belastingverhogingen treffen de hele bevolking -
29 aggravate
v. (ver)ergeren[ ægrəveet] 〈zelfstandig naamwoord: aggravation〉♦voorbeelden: -
30 carry
n. positie van geschouderd geweer; vervoer van boten over land; dragen--------v. dragen; vervoeren; voeren; verder gaancarry1[ kærie] 〈meervoud: carries〉————————carry2〈 carried〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vervoeren ⇒ transporteren, (over)brengen; (mee)dragen, steunen; (met zich) (mee)voeren, bij zich hebben; afvoeren; 〈 natuurkunde〉 (ge)leiden; (binnen)halen 〈oogst e.d.〉; drijven; door/optrekken2 zwanger/in verwachting zijn van3 veroveren ⇒ in de wacht/uit het vuur slepen, voor zich winnen5 (als artikel) voeren ⇒ in het assortiment hebben, verkopen♦voorbeelden:my brother carries the whole department • de hele afdeling draait op mijn broersuch a crime carries a severe punishment • op zo'n misdaad staat een strenge strafdiseases carried by insects • ziekten door insecten overgebrachtcarry to excess • te ver doordrijvencarry a motion • een motie steunenthis field carries wheat • op deze akker staat tarwe〈 informeel〉 the firm will carry you until your illness is over • de zaak springt bij tot je weer beter bentthe loan carries an interest • de lening is rentedragendhe carried the news to everyone in the family • hij ging de hele familie af/rond met het nieuwtjethese pipes will carry the oil • de olie zal via deze pijpleidingen getransporteerd wordencarry new pipes under a street • nieuwe buizen onder een straat leggenpower carries responsibility • macht verplicht tot verantwoordelijkheidwrite 3 and carry 2 • 3 opschrijven, 2 onthoudencopper wires carry electric current • elektrische stroom loopt door koperen dradenJoan carries herself like a model • Joan gedraagt zich als een mannequinyou don't have to carry that umbrella about all the time • je hoeft niet voortdurend die paraplu mee te slepenthe building will be carried up to 10 floors • het gebouw wordt opgetrokken tot 10 verdiepingencarry into effect • ten uitvoer brengen3 the government carried the country • de regering had de steun van het land/volkcarry one's motion/bill • zijn motie/wetsontwerp erdoor krijgenthe soldiers carried the enemy's position • de soldaten namen de vijandelijke stelling stormenderhand inhe carried his audience with him • hij nam het publiek (sterk) voor zich in6 this field can carry up to 25 sheep • op dit land kunnen hoogstens 25 schapen grazen/weidenthe report carried several suggestions • het rapport bevatte diverse suggestieshe can't carry a tune • hij kan geen wijs houdenhe can't carry more than a few drinks • hij kan maar een paar borrels hebbencarry too far • overdrijven→ carry along carry along/, carry away carry away/, carry back carry back/, carry forward carry forward/, carry off carry off/, carry on carry on/, carry out carry out/, carry over carry over/, carry through carry through/ -
31 course
n. baan, weg; richting; cursus; portie; serie; laag--------v. loop, koers, gang; konijnenjachtcourse1[ ko:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 loop ⇒ (voort)gang, duur2 koers ⇒ richting, route3 manier ⇒ weg, (gedrags)lijn5 cyclus ⇒ reeks, serie♦voorbeelden:the river has changed its course • de rivier heeft zijn loop verlegdrun/take its course • zijn beloop hebben, (natuurlijk) verlopenyour illness must run its course • je zal het moeten uitziekenin the course of • in de loop vanin (the) course of time • op den duur, mettertijdoff course • uit de koerson course • op koers¶ of course • natuurlijk, vanzelfsprekend〈 verkorting van of course, informeel〉 course! • tuurlijk!, vanzelf!→ due due/————————course21 stromen ⇒ sijpelen, vloeienII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
32 die
n. dobbelsteen; stempel; matrijs--------v. sterven; overlijden; verdrinken; verlangen ("slang")die1[ daj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 matrijs ⇒ stempel; gietvorm————————die2♦voorbeelden:the dice are loaded against him • het lot is hem niet gunstig gezindone of the dice • een dobbelsteen————————die3〈 werkwoord〉1 sterven ⇒ doodgaan, overlijden, omkomen3 uitsterven ⇒ wegsterven, wegteren4 verzwakken ⇒ verminderen, bedaren♦voorbeelden:die from/of an illness • sterven aan een ziektedie hard • maar langzaam verdwijnen, niet opgevenbe dying for a cigarette • smachten/snakken naar een sigaret -
33 eventuate
v. aflopen, uitlopen (op); gebeuren1 aflopen ⇒ uitdraaien, uitlopen♦voorbeelden:1 eventuate well/ill • goed/slecht aflopenhis illness eventuated in death • zijn ziekte had de dood tot gevolg -
34 feign
v. veinzen, simuleren; doen alsof; verzinnen, uit de duim zuigen; imiteren[ feen]♦voorbeelden:feigned modesty • valse bescheidenheidfeign sleep • doen alsof men slaapt -
35 gravity
-
36 keep
n. inkomen, inkomsten; donjon (gevangenis in fort of kasteel)--------v. houden; bewaren; krijgen; onderhouden; volhouden; leiden; voeren; groot laten worden; eigenaar zijn vankeep1[ kie:p]1 donjon ⇒ (hoofd)toren, burchttoren♦voorbeelden:play for keep • menens/voor het ‘echte’ spelen1 (levens)onderhoud ⇒ kost, voedsel♦voorbeelden:————————keep2♦voorbeelden:1 keep cool! • houd je kalm!keep left • s houdenwill you please keep still! • blijf nou toch eens stil zitten!keep going • door (blijven) gaankeep talking! • blijf praten!how is John keeping? • hoe gaat het met John?keep ahead of • (een stapje) voor blijvenkeep away (from) • uit de buurt blijven (van), wegblijven (van)keep back • op een afstand blijvenkeep down • verstopt/verborgen blijven, beneden/onder blijvenkeep down, you fool! • bukken/kop omlaag, idioot!keep indoors • in huis blijvenif the rain keeps off • als het droog blijftkeep off/out! • verboden toegang!keep together • bij elkaar blijvenkeep under • onder (de oppervlakte) blijvenkeep from smoking • niet rokenkeep off alcohol for a while • de drank een tijdje laten staankeep off the grass • verboden op het gras te lopen→ keep at keep at/, keep in keep in/, keep in with keep in with/, keep on keep on/, keep to keep to/, keep up keep up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ zich houden aan, bewaren2 houden ⇒ onderhouden, eropna houden; (in dienst) hebben3 (in bezit) hebben/houden ⇒ bewaren; 〈 bij uitbreiding ook〉 in voorraad hebben, verkopen4 hoeden ⇒ beschermen, bewaren7 houden ⇒ aanhouden, blijven in/op♦voorbeelden:keep a promise • een belofte nakomenkeep the Sabbath • de sabbat in acht nemenkeep a secret • een geheim bewarenkeep a hotel • een hotel hebbenkeep a mistress • een maîtresse hebbenkeep one's wife • z'n vrouw onderhoudenthis shop doesn't keep pencils • deze winkel verkoopt geen potlodenwill you keep this record for me? • wil je deze plaat voor me bewaren?〈 informeel〉 you can keep it • je mag het houden, ik hoef het niet4 may God keep you • God behoede/beware uillness kept him in bed for a week • vanwege ziekte moest hij een week in bed blijvenkeep it clean • houd het netjesthe sick child had to be kept warm • het zieke kind moest warm gehouden wordenkeep something going • iets aan de gang houdenkeep someone waiting • iemand laten wachtenwhat kept you (so long)? • wat heeft je zo (lang) opgehouden?the police tried to keep the fans away • de politie probeerde de fans uit de buurt te houdenkeep back • tegenhouden, op een afstand houden; achterhouden, geheimhoudenwe will keep back 10% of the cost till July as agreed • zoals overeengekomen betalen we de laatste 10% pas in julikeep down • binnenhouden 〈 voedsel〉; omlaaghouden, laag houden; onder de duim houden 〈 insecten(plaag), mensen〉; onderdrukken, inhouden 〈 woede〉keep one's weight down • z'n gewicht binnen de perken houdenthe army kept the people down • het leger onderdrukte het volkkeep your head down! • bukken!keep your voices down! • niet zo hard (praten)!keep someone indoors • iemand binnenhoudenkeep off • op een afstand houdenkeep someone out • iemand buitensluitenkeep together • bij elkaar houdenthey kept him under with morphine • ze hielden hem bewusteloos met morfinekeep that kid away from those wheels! • hou dat jong bij die wielen vandaan!he tried to keep the bad news from his father • hij probeerde het slechte nieuws voor z'n vader verborgen te houdenkeep the girls from scratching each other • zorg dat de meisjes elkaar niet krabbenkeep someone in something • zorgen dat iemand geen gebrek heeft aan ietshe wanted to keep his wife in luxury • hij wilde zijn vrouw in luxe laten levenhe couldn't keep his eyes off the girl • hij kon z'n ogen niet van het meisje afhoudenkeep your hands off me! • blijf met je fikken van me af!keep them out of harm's way • zorg dat ze geen gevaar lopenhe tried to keep the story out of the papers • hij probeerde het verhaal uit de pers te houdenhe kept it to himself • hij hield het voor zichkeep someone abreast of • iemand op de hoogte houden vankeep the middle of the road • op het midden van de weg blijven rijdenkeep your seat! • blijf (toch) zitten! -
37 languishing
adj. kwijnen, smachten; langzaam; slepend; verslappen[ længgwisjing]♦voorbeelden: -
38 mental
adj. geestelijk; verstandelijk; niet goed van zinnen; dom; mentaal[ mentl]1 geestelijk ⇒ mentaal, psychisch♦voorbeelden:mental breakdown • geestelijke inzinkingmental deficiency • zwakzinnigheidmental illness • zenuwziektementally defective/deficient/handicapped • geestelijk gehandicaptmentally retarded • achterlijkII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 hoofd- ⇒ met het hoofd/de geest♦voorbeelden:mental gymnastics • hersengymnastiekmake a mental note of something • iets in zijn oren knopen1 geestelijk gehandicapt ⇒ zenuwziek, zwakzinnig -
39 pattern
n. voorbeeld; gebruik, gewoonte; vorm; (gedrags, brei) patroon; dekoratief patroon--------v. volgens patroon maken, vormen, modelleren; versierenpattern1[ pætn] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 patroon ⇒ dessin; (giet)model, mal; plan, schema; borduurpatroon♦voorbeelden:the pattern of the illness • het ontwikkelingspatroon van de ziektegeometric patterns • geometrische figurencut to one pattern • op dezelfde leest geschoeid————————pattern2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vormen ⇒ maken, modelleren♦voorbeelden:1 pattern out • aanleggen volgens een bepaald patroon/modelpattern after/(up)on • modelleren/vormen naarpattern oneself on someone • iemand tot voorbeeld nemen -
40 prolong
См. также в других словарях:
Illness — (sometimes referred to as ill health or ail) can be defined as a state of poor health. It is sometimes considered a synonym for disease. [DorlandsDict|four/000052397|illness] Others maintain that fine distinctions exist.cite journal |author=Emson … Wikipedia
Illness — Ill ness, n. [From {Ill}.] 1. The condition of being ill, evil, or bad; badness; unfavorableness. [Obs.] The illness of the weather. Locke. [1913 Webster] 2. Disease; indisposition; malady; disorder of health; sickness; as, a short or a severe… … The Collaborative International Dictionary of English
illness — I noun affliction, ailing, ailment, complaint, defect, disability, disease, disorder, infirmity, malady, prostration, sickness associated concepts: mental illness, terminal illness, Unemployment Compensation, Workers Compensation Law II index … Law dictionary
illness — (n.) disease, sickness, 1680s, from ILL (Cf. ill) + NESS (Cf. ness). Earlier it meant bad moral quality (c.1500) … Etymology dictionary
illness — [n] disease; bad health affliction, ailing, ailment, attack, breakdown, bug*, collapse, complaint, confinement, convalescence, disability, diseasedness, disorder, disturbance, dose, failing health, fit, flu, ill health, indisposition, infirmity,… … New thesaurus
illness — ► NOUN ▪ a disease or period of sickness … English terms dictionary
illness — [il′nis] n. 1. the condition of being ill, or in poor health; sickness; disease 2. Obs. wickedness … English World dictionary
illness — noun ADJECTIVE ▪ deadly, fatal, incurable, terminal ▪ catastrophic (AmE, law), critical, dangerous, debilitating, devastating … Collocations dictionary
illness — ill|ness W3S2 [ˈılnıs] n [U and C] a disease of the body or mind, or the condition of being ill ▪ She had all the normal childhood illnesses . ▪ I d been told I d been suffering from various illnesses . ▪ Her mother was just recovering from an… … Dictionary of contemporary English
illness */*/*/ — UK [ˈɪlnəs] / US noun Word forms illness : singular illness plural illnesses Other ways of saying illness: disease a serious illness that usually lasts a long time, often one that affects a particular part of the body: tropical diseases ♦ She has … English dictionary
illness*/*/*/ — [ˈɪlnəs] noun 1) [U] the state of feeling ill or having a disease He missed five days of school because of illness.[/ex] 2) [C] a particular disease, or a period of being ill a serious illness[/ex] • Other ways of saying illness ■ bug (informal)… … Dictionary for writing and speaking English