-
1 sham
adj. namaak-, imitatie-, vals--------n. schaamte, schande; pech--------v. veinzen, voorwenden; simuleren, doen alsof, zich aanstellensham1[ sjæm] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 veinzerij ⇒ komedie, schijn(vertoning), bedrog♦voorbeelden:1 the promise was a sham • de belofte was maar geveinsd/schijn————————sham21 namaak- ⇒ imitatie-, vals2 schijn- ⇒ gesimuleerd, pseudo-♦voorbeelden:————————sham3〈 shammed〉1 doen alsof ⇒ veinzen, simuleren♦voorbeelden:he's only shamming • hij doet maar alsofII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 feign
v. veinzen, simuleren; doen alsof; verzinnen, uit de duim zuigen; imiteren[ feen]♦voorbeelden:feigned modesty • valse bescheidenheidfeign sleep • doen alsof men slaapt -
3 malinger
-
4 simulate
v. simuleren, voorwenden[ simjoeleet] 〈zelfstandig naamwoord: simulation〉1 simuleren ⇒ voorwenden, doen alsof♦voorbeelden: -
5 mimic
adj. mimisch, nabootsend; nagebootst; geveinsd, schijn, onecht--------n. na-aper--------v. nabootsen, nadoen; na-apenmimic1[ mimmik] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————mimic2〈bijvoeglijk naamwoord; mimically〉1 mimisch♦voorbeelden:————————mimic3〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 zoetrope
n. Vroeger- een toestel voor het simuleren van beweging, een wiel dat bij draaiing de foto's verandert die door het toestel vertoond worden -
7 to simulate
nabootsensimuleren
См. также в других словарях:
simulieren — Vsw vortäuschen, nachahmen erw. fremd. Erkennbar fremd (16. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. simulāre (simulātum), zu l. similis ähnlich . Abstraktum: Simulation; Nomen agentis: Simulant; Nomen instrumenti: Simulator. Ebenso nndl.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache