-
1 racheter
racheter [raasĵtee]2 afkopen5 weer goedmaken ⇒ boeten, uitdagen♦voorbeelden:1 het weer goedmaken ⇒ zich rehabiliteren, zijn goede naam terugkrijgen, vergoeden 〈 gebrek, tekortkoming〉v1) terugkopen2) afkopen3) vrijkopen4) verlossen5) weer goedmaken, compenseren6) corrigeren -
2 rabibocher
rabibocher [raabiebosĵee] -
3 raccrocher
raccrocher [raakrosĵee]♦voorbeelden:1 raccrocher le récepteur • de hoorn op de haak leggen, ophangen -
4 rattraper
-
5 réparer
réparer [reepaaree]〈 werkwoord〉2 (weer) goedmaken ⇒ compenseren, vergoedenv1) repareren, herstellen2) compenseren, vergoeden -
6 raccommoder
raccommoder [raakommoddee] -
7 raccrocher une affaire
raccrocher une affaire -
8 rachat
rachat [raasĵaa]〈m.〉 -
9 suppléer
suppléer [suuplee.ee]1 compenseren ⇒ vergoeden, goedmakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский