-
61 set-up time
-
62 skeleton
skeleton1 STB Tragwerk n (Skelett)skeleton2 TECH Gerüst n (Rahmen); Gestell n -
63 stage
stage1 BAU Gerüst n, Arbeitsbühne f, Bühne fstage2 TECH Stufe f (Verdichter)• with one stage einstufig (z. B. Getriebe) -
64 stand
stand1 v TECH stellenstand2 BAU, TECH Stativ nstand3 TECH Bock m (Gestell); Gerüst n (z. B. Walzwerk); Stand mstand4 WALZ Walzgerüst n (eines Walzwerkes) -
65 afraid
adj. wantrouwend; bang, angstig[ əfreed]1 bang ⇒ angstig, bezorgd♦voorbeelden:afraid of one's own shadow • bang als een wezelshe was afraid to wake her husband • ze durfde haar man niet wakker te makenI'm afraid for you/your safety • ik maak me zorgen om jou/jouw veiligheidafraid of something • bang voor ietsshe was afraid of waking her husband • ze was bang dat ze haar man wakker zou makendon't be afraid of asking for help • vraag gerust om hulpI'm afraid I'm late • het spijt me maar ik ben te laatI'm afraid you might be wrong there • ik vrees dat je daar ongelijk hebt -
66 conscience
n. geweten[ konsjns]♦voorbeelden:in all conscience, upon my conscience • met een gerust geweten, waarachtighave something on one's conscience • iets op zijn geweten hebben -
67 don't be afraid of asking for help
don't be afraid of asking for helpEnglish-Dutch dictionary > don't be afraid of asking for help
-
68 feel free to do something
-
69 free
adj. vrij; ontslagen; in vrijheid; gratis; beschikbaar--------adv. vrij; gratis--------v. bevrijden, vrijlaten; in vrijheid stellen; oplossen; loslatenfree1[ frie:] 〈bijvoeglijk naamwoord; freer〉1 vrij ⇒ onafhankelijk, onbelemmerd2 vrij ⇒ gratis, belastingvrij4 vrij ⇒ niet bezet, niet in gebruik; niet vast, los; leeg; 〈 natuurkunde〉 in vrije toestand, ongebonden6 vrijgevig ⇒ gul, royaal♦voorbeelden:1 a free agent • iemand die vrij/onafhankelijk kan handelenFree Church • non-conformistische Kerkfree fight • algemeen gevechtgive/allow someone a free hand • iemand de vrije hand laten〈 voetbal〉 free kick • vrije schop/trapgive free rein(s) to • de vrije teugel laten aanfree speech • vrijheid van meningsuitingfree thought • vrijdenkerijfree verse • vrij vers〈 techniek, technologie〉 free wheel • freewheel, vrijloopfree will • vrije wilyou are free to do what you like • je mag doen wat je wilfeel free to do something • iets met een gerust hart (kunnen) doenmake someone free of something • iets delen met iemand, iemand de beschikking geven over ietsset free • vrijlaten, in vrijheid stellenfree from care • vrij van zorgen, onbekommerdfree of charge • gratis, kosteloosfree of tax • belastingvrijcarriage free • francoa free pass • een vrij reisbiljet/vrijkaartjefree port • vrije haven, vrijhaven〈Amerikaans-Engels; informeel〉 for free • gratis, voor nietsfree trade • (de) vrije handel, (de) vrijhandel4 is this seat free? • is deze plaats vrij?5 free and easy • ongedwongen, zorgeloosmake free with • te vrij/schaamteloos gebruik maken van, (te) vrij omgaan met————————free2〈 werkwoord〉2 verlossen ⇒ losmaken, vrijstellen♦voorbeelden:the grant freed him from all financial worries • de toelage verloste hem van al zijn financiële zorgen————————free3〈 bijwoord〉1 vrij ⇒ los, ongehinderd2 gratis♦voorbeelden:3 free on board • vrij/franco aan boordfree alongside ship • franco/vrij langs boordfree delivered • franco (t)huisfree on rail/truck • franco spoor/wagon -
70 it's safe to say
-
71 rest
n. rest; rust; het stilzetten--------v. rusten; restenrest1[ rest]1 rustplaats ⇒ verblijf, tehuis♦voorbeelden:give it a rest • laat het even rusten, hou er even mee oplay to rest • te ruste leggen, begraven; sussen, doen bedarenset someone's mind at rest • iemand geruststellenIII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; the〉1 de rest ⇒ het overige, de overigen♦voorbeelden:1 for the rest • voor de rest, overigensand the rest of it, all the rest of it • en de rest————————rest21 rusten ⇒ stil staan, slapen, pauzeren♦voorbeelden:I feel completely rested • ik voel me helemaal uitgerust2 rest assured • wees gerust, wees ervan verzekerdII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen rusten ⇒ leunen, steunen♦voorbeelden:God rest his soul • God hebbe zijn ziel -
72 safe
adj. veilig; zeker; voorzichtig; heel; niet gevaarlijk--------n. brandkast, (bewaar)kluissafe1[ seef] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 brandkast ⇒ (bewaar)kluis, safe(loket)————————safe2〈bijvoeglijk naamwoord; safeness〉1 veilig ⇒ beschermd, beschut2 veilig ⇒ zeker, gevrijwaard3 betrouwbaar ⇒ vertrouwd, gegarandeerd♦voorbeelden:safe from attack • beveiligd tegen aanvallenas safe as houses • zo veilig als een huisbe on the safe side • het zekere voor het onzekere nemenbetter (to be) safe than sorry • beter blo Jan dan do Janin safe keeping • in veilige bewaringit's safe to say • je kunt gerust zeggenplay it safe • op veilig spelen/geen risico nemen〈 spreekwoord〉 it's better to be safe than sorry • beter hard geblazen dan de mond verbrand; beter een kwaaie loop dan een kwaaie koopthe party has twenty safe seats • de partij kan zeker rekenen op twintig zetels -
73 you're welcome to live at my place
English-Dutch dictionary > you're welcome to live at my place
-
74 you're welcome to the use of my books
you're welcome to the use of my booksEnglish-Dutch dictionary > you're welcome to the use of my books
-
75 reassured him
stelde hem gerust -
76 rests assured
wees gerust, wees ervan verzekerd -
77 salve his conscience
ons geweten gerust stellen -
78 unworried
adj. gerust -
79 readiness
Bereitschaft, diereadiness to learn — Lernbereitschaft, die
have/be in readiness [for something] — [für etwas] bereithalten/bereit sein
* * *see academic.ru/60521/ready">ready* * *readi·ness[ˈredɪnəs]n no plthe scaffolding has been put up in \readiness for the repair work das Gerüst wurde für die Ausbesserungsarbeiten bereitgehalten* * *['redInɪs]n1) Bereitschaft fhis readiness to help — seine Hilfsbereitschaft
2) (= ease) Leichtigkeit f* * *readiness [ˈredınıs] s1. Bereitschaft f:readiness for war Kriegsbereitschaft;in readiness bereit, in Bereitschaft;be in a high state of readiness in höchster Alarmbereitschaft sein oder stehen;have everything in readiness for the party alles für die Party bereithaben;place in readiness bereitstellen2. Schnelligkeit f, Raschheit f, Promptheit f:a) Geistesgegenwart f,b) schnelle Auffassungsgabe3. Fertigkeit f, Leichtigkeit f, Gewandtheit f:readiness of tongue Zungenfertigkeit4. Bereitwilligkeit f:readiness to help others Hilfsbereitschaft f* * *noun, no pl.Bereitschaft, diereadiness to learn — Lernbereitschaft, die
have/be in readiness [for something] — [für etwas] bereithalten/bereit sein
* * *n.Bereitschaft f.Gewandtheit f. -
80 shell
1. noun1) (casing) Schale, die; (of turtle, tortoise) Panzer, der; (of snail) Haus, das; (of pea) Schote, die; Hülse, diecollect shells on the beach — am Strand Muscheln sammeln
come out of one's shell — (fig.) aus sich herausgehen
retire or go into one's shell — (fig.) sich in sein Schneckenhaus zurückziehen (ugs.)
2) (pastry case) Teighülle, die5) (Motor Veh.) Aufbau, der; Karosserie, die; (after fire, at breaker's, etc.) [Karosserie]gerippe, das2. transitive verb1) (take out of shell) schälen; knacken, schälen [Nuss]; enthülsen, (nordd.) palen [Erbsen]2) (Mil.) [mit Artillerie] beschießenPhrasal Verbs:- academic.ru/91489/shell_out">shell out* * *[ʃel] 1. noun1) (the hard outer covering of a shellfish, egg, nut etc: an eggshell; A tortoise can pull its head and legs under its shell.) die Schale2) (an outer covering or framework: After the fire, all that was left was the burned-out shell of the building.) das Gerippe3) (a metal case filled with explosives and fired from a gun etc: A shell exploded right beside him.) die Granate2. verb1) (to remove from its shell or pod: You have to shell peas before eating them.) enthülsen,schälen2) (to fire explosive shells at: The army shelled the enemy mercilessly.) beschießen•- shellfish- come out of one's shell
- shell out* * *[ʃi:l][ʃel]I. n1. (exterior case) of an egg, nut Schale f; of a tortoise, turtle Panzer m; (mother of pearl) Perlmutt nt; of a pea Hülse f, Schote f; of an insect wing Flügeldecke fto pick up \shells on the beach Muscheln am Strand sammelncrab \shell Krebsschale fsnail \shell Schneckenhaus nt2. (of a building) Mauerwerk nt; (unfinished building) Rohbau m; (damaged building) Ruine f; of a vehicle Karosserie fthe burnt-out \shell of a car ein ausgebranntes Autowrack6. FOOD[pastry] \shell [Mürbteig]boden m8.▶ to bring sb out of their \shell jdn aus der Reserve locken▶ to go [back] [or crawl [back]] [or retreat] into one's \shell sich akk in sein Schneckenhaus zurückziehenII. vt▪ to \shell sth1. (remove shell) etw schälento \shell nuts Nüsse knackento \shell peas Erbsen enthülsen2. (bombard) etw [mit Granaten] bombardierenIII. vito \shell easily sich akk leicht schälen lassen* * *[ʃel]1. n1) (of egg, nut, mollusc) Schale f; (on beach) Muschel f; (of pea etc) Hülse f; (of snail) (Schnecken)haus nt; (of tortoise, turtle, insect) Panzer m; (= pastry shell) Form fto come out of one's shell (fig) — aus seinem Schneckenhaus kommen, aus sich (dat) herausgehen
to retire into one's shell (fig) — sich in sein Schneckenhaus verkriechen
I'm just an empty shell (fig) — ich bin nur noch eine leere Hülse
2) (= frame of building) Mauerwerk nt, Mauern pl; (unfinished) Rohbau m; (= ruin) Gemäuer nt, Ruine f; (of car, unfinished) Karosserie f; (gutted) Wrack nt; (of ship) Gerippe nt, Rumpf m; (gutted) Wrack nt4) (= boat) Rennruderboot nt2. vt1) peas etc enthülsen; eggs, nuts schälen* * *shell [ʃel]A s1. allg Schale f2. ZOOLa) Muschel(schale) fb) Schneckenhaus nc) Flügeldecke f (eines Käfers)d) Panzer m, Rückenschild m (der Schildkröte):bring sb out of their shell fig jemanden aus der Reserve locken;come out of one’s shell fig aus sich herausgehen, auftauen;retire ( oder withdraw) into one’s shell fig sich in sein Schneckenhaus zurückziehen, sich abkapselna) (noch) unausgebrütet,b) fig noch in der Entwicklung4. ZOOLa) Muschelkalk mb) Muschelschale fc) Perlmutt nd) Schildpatt n5. BOT (Nuss- etc) Schale f, Hülse f, Schote f6. FLUG, SCHIFF Schale f, Außenhaut f, (Schiffs) Rumpf m8. Kapsel f, (Scheinwerfer- etc) Gehäuse n, Mantel m9. MILa) Granate fb) (Geschoss-, Patronen) Hülse fc) US Patrone f (für Schrotgewehre)10. Rakete f (ein Feuerwerkskörper)11. GASTR Pastetenhülle f, -schale f13. SPORT Rennruderboot n14. (das) bloße Äußere15. Innensarg m16. (Degen- etc) Korb m17. TYPO Galvano n18. SCHULE Br Klasse fB v/t1. Erbsen etc enthülsen2. schälen:shell nuts Nüsse knacken3. Körner von der Ähre entfernen4. MIL (mit Granaten) beschießen5. mit Muscheln auslegen* * *1. noun1) (casing) Schale, die; (of turtle, tortoise) Panzer, der; (of snail) Haus, das; (of pea) Schote, die; Hülse, diecome out of one's shell — (fig.) aus sich herausgehen
retire or go into one's shell — (fig.) sich in sein Schneckenhaus zurückziehen (ugs.)
2) (pastry case) Teighülle, die5) (Motor Veh.) Aufbau, der; Karosserie, die; (after fire, at breaker's, etc.) [Karosserie]gerippe, das2. transitive verb1) (take out of shell) schälen; knacken, schälen [Nuss]; enthülsen, (nordd.) palen [Erbsen]2) (Mil.) [mit Artillerie] beschießenPhrasal Verbs:* * *n.Außenhaut f.Gerippe - n.Granate -en f.Mantel -¨ m.Muschel -n f.Schale -n f.
См. также в других словарях:
Gerüst — Gerüst: Das auf das dt. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. gerüste, ahd. gi‹h›rusti) ist eine Bildung zu dem unter ↑ rüsten behandelten Verb. Es bedeutete zunächst abstrakt »Zu , Ausrüstung, Bereitung«, dann konkret »Rüstung; Kleidung; Gerät;… … Das Herkunftswörterbuch
Gerüst — (Baugerüst, 1) bei Bauten eine Vorrichtung, auf welcher die Arbeiter stehen u. worauf die Baumaterialien gelegt werden können. Im Inneren der Gebäude u. bei geringer Höhe am Äußeren bedient man sich der Rüststöcke, welche mit Bretern belegt… … Pierer's Universal-Lexikon
Gerüst — Gerüst, s. Baugerüst … Lexikon der gesamten Technik
Gerüst — Gerüst, adj. et adv. S. Rüsten … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Gerüst — (n), Baugerüst (n) eng scaffolding … Arbeitssicherheit und Gesundheitsschutz Glossar
Gerüst — Sn std. (8. Jh.), mhd. gerüste, ahd. girusta f., girusti Hilfsmittel, Ausrüstung, Zurichtung Stammwort. Verbalabstraktum zu rüsten. Die Einengung auf die heutige Bedeutung ist erst neuhochdeutsch. ✎ LM 4 (1989), 1358. deutsch s. rüsten … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Gerüst — Ein Gerüst ist eine vorübergehende, im Allgemeinen wieder verwendbare Hilfskonstruktion aus meist standardisierten Gerüstbauteilen aus Holz oder Metall, die als Arbeitsplattform, zur Schalung oder als Schutzeinrichtung verwendet wird.… … Deutsch Wikipedia
Gerüst — Struktur; Überbau; Aufbau; Oberbau; Gliederung; Form; Gefüge; Organisation; Konsistenz; Beschaffenheit; Anordnung; Geflecht; … Universal-Lexikon
Gerüst — das Gerüst, e (Mittelstufe) Gefüge aus Metallrohren, das dazu dient, Arbeiten an Bauwerken auszuführen Beispiel: Einer der Arbeiter ist vom Gerüst gefallen. Kollokation: ein Gerüst aufbauen … Extremes Deutsch
Gerüst — 1. Baugerüst, Eisengerüst; (Bauw.): Rüstung, Skelett[konstruktion]. 2. Anlage, [Auf]bau, Gerippe, Grundplan, Konstruktion, Struktur. * * * Gerüst,das:1.〈HilfskonstruktionbeimBauen〉Baugerüst·Leitergerüst–2.〈zugrundeliegenderPlan〉Gerippe·Skelett·Gru… … Das Wörterbuch der Synonyme
Gerüst — Ge·rụ̈st das; (e)s, e; 1 eine Konstruktion aus Stangen und Brettern, die z.B. Maler aufbauen, wenn sie ein Haus streichen <ein Gerüst aufbauen / errichten, abbauen; auf ein Gerüst klettern> || K : Gerüstbau, Gerüstbauer || K: Baugerüst;… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache