-
81 Schritt
〈m.; Schrittes, Schritte〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 einen guten Schritt am Leibe haben • grote passen nemen, flink stappenkeinen Schritt machen • geen voet verzettenaus dem Schritt geraten, kommen • uit de pas rakenSchritt für, um Schritt • stap(je) voor stap(je)im Schritt gehen • in de pas lopen(im) Schritt fahren • stapvoets rijdenauf Schritt und Tritt • overal, waar men gaat (en staat) -
82 Schwanz
〈m.; Schwanzes, Schwänze〉2 staart(einde) ⇒ einde, sleep♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 den Schwanz einziehen, einkneifen • met de staart tussen de benen afdruipen〈 spreekwoord〉 man soll das Pferd nicht am Schwanz aufzäumen • ±imen moet het paard niet achter de wagen spannen/i -
83 Spitze
Spitze〈v.; Spitze, Spitzen〉1 punt, spits, top ⇒ uiteinde; kruin; nok3 hoofd, top ⇒ kop, leiding, eerste plaats5 sigaren-, sigarettenpijpje♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 einer Sache die Spitze nehmen • van iets de scherpe kantjes afhalen, iets milderen2 an der Spitze marschieren • aan de spits, aan het hoofd marchereneine absolute Spitze erreichen • een recordhoogte bereiken〈 sport en spel, figuurlijk〉 die Spitze haben • aan de kop blijven, nog steeds bovenaan staanan der Spitze liegen, stehen • op kop liggen, bovenaan staansich an die Spitze stellen • zich aan het hoofd plaatsen¶ einsame Spitze • geweldig, hartstikke goeddas ist Spitze! • dat is te gek!etwas steht auf Spitze und Knopf • iets is een dubbeltje op zijn kant -
84 Sprung
〈m.; Sprung(e)s, Sprünge〉2 scheur, barst♦voorbeelden:im Sprung • al springendauf dem Sprung(e) sein • op het punt staan -
85 Staub
〈m.; Staub(e)s, Staube of Stäube〉♦voorbeelden:Staub wischen • (af)stoffen, stof afnemenStaub saugen • (stof)zuigen〈formeel; figuurlijk〉 jemanden, etwas durch den Staub zerren, ziehen • iemand door het slijk, de modder sleuren〈 figuurlijk〉 vor jemandem im Staub(e) kriechen, sich vor jemandem in den Staub werfen • voor iemand in het stof kruipen, vallen〈 formeel〉 den Staub (einer Stadt) von den Füßen schütteln • het stof van zijn voeten schudden, ertussenuit trekken -
86 Stich
〈m.; Stich(e)s, Stiche〉♦voorbeelden:jemanden im Stich lassen • iemand in de steek lateneinen Stich ins Rote haben • naar rood zwemen¶ einen (leichten) Stich haben • (a) niet meer helemaal goed zijn; (b) niet goed bij zijn hoofd zijn -
87 Stoß
〈m.; Stoßes, Stöße〉4 (zwem-, roei)slag♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ein schwerer Stoß • een zware slag, klapjemandem einen Stoß versetzen • (a) iemand een duw, stomp geven; 〈 (b) figuurlijk〉iemand een klap geven, schokkeneinen Stoß in die Trompete geben • op de trompet blazen -
88 Stück
〈o.; Stück(e)s, Stücke〉♦voorbeelden:ein Stück Weg(es) • een eindjeein gutes Stück Weg • een heel eind gaans〈 informeel〉 ein starkes Stück! • sterk!, een sterk staaltje!zwei Stück • twee stuks〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 von jemandem ein Stück abschneiden können • iemand als voorbeeld kunnen nemenam, im Stück kaufen • aan, van het stuk kopenpro Stück • per stukaus freien Stücken • uit eigen beweging -
89 Suppe
Suppe〈v.; Suppe, Suppen〉♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 die Suppe hast du dir selber eingebrockt • die narigheid heb je jezelf op de hals gehaaldSuppe mit Einlage • soep met iets erin -
90 Takt
〈m.; Takt(e)s, Takte〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 mit jemandem ein paar Takte reden müssen • met iemand een hartig woordje moeten spreken -
91 Ton
Ton1〈m.; Ton(e)s, Tone〉————————Ton2〈m.; Ton(e)s, Töne〉♦voorbeelden:etwas in den höchsten Tönen loben • iets in alle toonaarden prijzensatte Töne • volle, diepe tintenim Ton aufeinander abstimmen • qua kleur op elkaar afstemmenetwas Ton in Ton halten • iets kleur bij kleur houden〈 figuurlijk〉 den guten Ton verletzen • tegen de goede toon indruisen, zondigenden Ton wechseln • van toon veranderen, een andere toon aanslaan5 Ton ab! • (start) opname!6 dicke, große Töne schwingen, spucken • opscheppen, praatjes verkopenich gab keinen Ton von mir • ik gaf geen kikkeinen Ton mehr heraus-, hervorbringen • geen woord meer kunnen zeggenhaste Töne!, hat der Mensch Töne! • nou vraag ik je!ich möchte jetzt keinen Ton mehr hören! • en nu wil ik niets meer horen!machen Sie keine Töne! • houdt u zich koest! -
92 Topf
〈m.; Topf(e)s, Töpfe〉♦voorbeelden: -
93 Tour
〈v.; Tour, Touren〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 jemanden auf Touren bringen • (a) iemand op dreef, gang brengen; (b) iemand kwaad maken〈 informeel〉 auf Tour gehen • een tocht ondernemen, gaan toerenauf vollen, höchsten Touren laufen 〈ook informeel; figuurlijk〉 • op volle toeren draaien, werken3 immer die alte, dieselbe Tour! • steeds weer dezelfde oude truc, het oude liedje!seine krummen Touren • zijn louche, slinkse zaakjes, strekendie Tour zieht bei mir nicht! • die vlieger gaat bij mij niet op! -
94 Trab
〈m.; Trab(e)s〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 jemanden auf Trab bringen • iemand achter de broek, vodden zitten, aanporren〈 figuurlijk〉 auf Trab kommen • op dreef, gang komen〈informeel; figuurlijk〉 jemanden in Trab halten • iemand geen rust gunnen, bezighouden -
95 Tuchfühlung
Tuchfühlung〈v.〉 〈schertsend; vooral figuurlijk〉♦voorbeelden:auf Tuchfühlung mit jemandem sitzen • dicht tegen iemand aan zitten -
96 Umfang
Umfang〈m.〉♦voorbeelden: -
97 Wand
〈v.; Wand, Wände〉♦voorbeelden:die Wände haben Ohren • de muren hebben oren〈 informeel〉 … dass die Wände wackeln! • dat horen en zien (je) vergaat!〈 informeel〉 jemanden an die Wand stellen • iemand tegen de muur zetten, fusillerenweiß wie eine, die Wand • lijkbleek, bleek als een doek¶ 〈 spreekwoord〉 der Horcher an der Wand hört seine eigne Schand • wie luistert aan de wand, hoort zijn eigen schand〈 spreekwoord〉 Narrenhände beschmieren Tisch und Wände • gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazen -
98 Witz
〈m.; Witzes, Witze〉1 mop, grap, geestigheid♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 mach keine Witze! • dat meen je niet!Witze reißen • moppen tappenwas ist der Witz dabei?, wo steckt der Witz? • waar zit hem de kneep? -
99 Wolf
〈m.; Wolf(e)s, Wölfe〉3 〈 textielwezen〉wolf, duivel♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 unter die Wölfe geraten sein • bruut behandeld, uitgebuit zijn -
100 Wurzel
Wurzel〈v.; Wurzel, Wurzeln〉♦voorbeelden:etwas hat seine Wurzel in einer Sache • iets vindt zijn oorzaak in ietsetwas mit der Wurzel ausreißen, ausrotten • iets met wortel en al uitroeien
См. также в других словарях:
Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia