-
21 ablution
-
22 abstract
adj. abstract; niet praktisch--------n. concentratie; verkorting; abstract--------v. samenvatten, verkorten; vereenvoudigenabstract1[ æbstrækt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————abstract2[ æbstrækt] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 abstract ⇒ theoretisch, algemeen♦voorbeelden:1 in the abstract • in theorie, in abstracto————————abstract3[ əbstrækt]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
23 abstraction
-
24 alter
v. veranderen; wijzigen[ o:ltə] -
25 alteration
n. wijziging; verandering[ o:ltəreesjn] -
26 ample
adj. ruim (voldoende); ruimschoots[ æmpl] 〈ook ampler; amply〉1 ruim ⇒ groot, uitgestrekt♦voorbeelden: -
27 bachelor girl
-
28 back passage
-
29 bally
-
30 basket
n. mand[ ba:skit]♦voorbeelden: -
31 bathroom
-
32 behind
adv. achteraan--------n. achterste--------prep. achterbehind1[ bihhajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————behind2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:look behind • omkijkenhe came from behind • hij kwam van achterenbehind in my work • achterop met mijn werkbe behind with the rent • achter zijn met de huur————————behind3〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:my best years are behind me • mijn beste jaren heb ik gehadput one's problems behind one • zijn problemen van zich afzettenthe bus is behind schedule • de bus heeft vertragingbehind the times • niet mee met zijn tijdbehind the wheel • aan/achter het stuurwho is behind this? • wie is hiervoor verantwoordelijk?4 we are/stand behind you • wij staan achter je/steunen je -
33 blast
interj. loop naar de maan!--------n. rukwind, luchtdruk; explosie--------v. ontploffing; vloekenblast1[ bla:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:blast! • verdorie/verdraaid————————blast2〈 werkwoord〉1 opblazen ⇒ doen exploderen, bombarderen2 vernietigen ⇒ verijdelen, ruïneren♦voorbeelden:4 blast him! • laat hem naar de maan lopen!→ blast off blast off/ -
34 blinking
-
35 blooming
-
36 body count
-
37 borrow
v. lenen; ontlenen; copiëren; stelen[ borroo]♦voorbeelden:he's living on borrowed time • hij had al lang dood moeten zijnborrowed from Latin • aan het Latijn ontleendborrow money from/off someone • geld van iemand lenen -
38 business
adj. zakelijk,van bedrijf--------n. zaken, handel; bedrijf, zaak; werk; aangelegenheid; beweging en uitdrukking bij opvoering[ biznis]1 aangelegenheid ⇒ affaire, zaak, kwestie3 zaak ⇒ winkel, bedrijf♦voorbeelden:1 (ver)plicht(ing) ⇒ taak, verantwoordelijkheid, werk♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 my affairs are no business of yours/none of your business • mijn zaken gaan jou niets aango about one's business • met zijn gewone werk verder gaanhave no business to do something/doing something • ergens niet het recht toe hebbenknow one's business • zijn vak/zaken kennenI will make it my business to see that … • ik zal het op me nemen ervoor te zorgen dat …send someone about his business • iemand zeggen zich met zijn eigen zaken te bemoeien2 the business of today's meeting is … • voor de vergadering van vandaag staat op de agenda …♦voorbeelden:get down to business • ter zake komen, spijkers met koppen slaanmean business • het serieus menentalk business • over zaken sprekenhow's business today? • hoe staan de zaken vandaag?I'm in business for myself now • ik ben voor mezelf begonnengo into business • in de handel gaanon business • voor zaken -
39 cashless
adj. zonder contant geld[ kæsjləs]♦voorbeelden:¶ cashless payment • betaling met creditcard/betaalkaart/per cheque of overschrijvingcashless society • plasticgeldmaatschappij -
40 chip
n. fiche; schilfer; gebakken--------v. afsplinteren, afbrokkelen; afkappen; beeldhoudenchip1[ tsjip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schilfertje ⇒ splinter(tje), scherf♦voorbeelden:〈 informeel〉 when the chips are down • als het erop aankomt, als het menens wordt¶ have a chip on one's shoulder • prikkelbaar zijn, lichtgeraakt zijn〈 slang〉 in the chip • rijk, welvarend————————chip21 afsplinteren ⇒ afbrokkelen, schilferen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (af)kappen ⇒ afsnijden, afbikken; onderbreken, in de rede vallen♦voorbeelden:1 chip off • afbikken, afbreken
Страницы