-
1 forcer
forcer [forsee]1 veel kracht zetten ⇒ forceren, zich hard inspannen♦voorbeelden:forcer sur les rames • uit alle macht roeienne forcez pas sur l'alcool • niet overdrijven met de (sterke) drankII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geweld uitoefenen op ⇒ met geweld nemen, openbreken2 druk uitoefenen op ⇒ dwingen, noodzaken (tot), verplichten♦voorbeelden:forcer le sens de ses paroles • zijn woorden verdraaienforcer la vérité • de waarheid geweld aandoenforcer la main à qn. • iemand (ergens toe) dwingenforcer le respect • respect afdwingenforcer qn. à, de 〈+ onbepaalde wijs〉 • iemand dwingen te, noodzaken te→ doseforcer la nature • te veel van zichzelf vergenforcer les plantes • planten trekkenv1) forceren3) klemmen4) overtroeven [spel]5) beschadigen6) openbreken7) dwingen, verplichten8) overdrijven -
2 contraindre
contraindre [kõtrẽdr]1 dwingen (tot) ⇒ noodzaken, aanzetten (tot)♦voorbeelden:contraindre à qc. • verplichten tot iets1. v1) dwingen (tot), noodzaken2) bedwingen, onderdrukken2. se contraindrev -
3 réduire
réduire [reedŵier]3 onderwerpen ⇒ vernietigen, tot overgave dwingen4 terugbrengen ⇒ omzetten, herleiden♦voorbeelden:réduire au silence • tot zwijgen brengenréduire en esclavage, en servitude • tot slavernij, tot onderwerping brengenréduire en miettes • verkruimelen, vermorzelenréduire en poudre • verwoesten, fijnwrijven1 zich beperken (tot) ⇒ zich bepalen (tot), neerkomen (op)v1) verminderen, reduceren3) onderwerpen4) terugbrengen, herleiden6) indikken7) zetten [been]8) verkleinen -
4 acculer
-
5 condamner
condamner [kõdaanee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:condamner à mort • ter dood veroordelen1. v1) verbieden, beletten2) veroordelen, afkeuren, verwerpen3) afsluiten4) dichttimmeren [deur]5) dichtmetselen [raam]2. condamner (à)v2) dwingen (tot), verplichten (tot) -
6 langue
langue [lãg]〈v.〉1 tong2 taal♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 langue de bois • wollig taalgebruik, stereotiepe propagandataallangue de terre • landtonglangue de vipère, de serpent • kwaadspreker, -spreeksteravoir la langue épaisse • een beslagen tong hebbenavoir la langue liée à qn. • iemand dwingen ergens over te zwijgenavoir la langue trop longue • een lange tong hebbenmauvaise langue • kwaadspreker, -spreeksteravoir la langue bien pendue • goed van de tongriem gesneden zijntu a avalé ta langue? • heb je je tong verloren?lier la langue à qn. • iemand dwingen ergens over te zwijgense mordre la langue • zich op de tong bijten 〈 van spijt〉; het nog net binnenhouden 〈 wat men wilde zeggen〉tenir, garder sa langue • z'n mond houdenne pas savoir tenir sa langue • z'n mond niet kunnen houdentirer la langue à qn. • de tong tegen iemand uitsteken〈 figuurlijk〉 tirer la langue • dorst hebben; zich moeite geven; behoeftig zijn〈 spreekwoord〉 il faut tourner sa langue sept fois dans sa bouche avant de parler • men moet eerst denken, dan pas sprekenne pas avoir sa langue dans sa poche • niet op z'n mondje gevallen zijn→ couplangue mère • stamtaalun professeur de langues • een leraar vreemde talenlangue écrite, parlée • schrijf-, spreektaallangue véhiculaire • voertaallangue verte • argotlangue vulgaire • volkstaalf1) tong2) taal -
7 obliger
obliger [obliezĵee]1 verplichten (tot) ⇒ binden (tot), dwingen (tot)♦voorbeelden:je suis obligé de partir • ik moet weg→ noblessev1) verplichten -
8 astreindre
-
9 assujettir
assujettir [aasuuzĵettier]2 vastzetten ⇒ vastmaken, vasthechten♦voorbeelden:1. v1) onderwerpen (aan), verplichten (tot)2) vastzetten2. s'assujettir (à)v -
10 commander
commander [kommãdee]1 het bevel voeren (over) ⇒ bevelen, zeggenschap hebben (over), gezag uitoefenen (over)♦voorbeelden:commander à qn. de se taire • iemand bevelen zijn mond te houdenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 het bevel voeren over ⇒ bevelen, heersen (over)2 (ver)eisen ⇒ verlangen, noodzakelijk maken5 in werking stellen ⇒ aandrijven, bedienen♦voorbeelden:commander que 〈+ aanvoegende wijs〉 • verlangen, vereisen dat♦voorbeelden:1. v1) bevelen, heersen (over)2) beheersen, beteugelen3) (ver)eisen, verlangen4) bestellen5) in werking stellen, bedienen2. se commandervmet elkaar in verbinding staan [kamers] -
11 aliter
aliter [aalietee]♦voorbeelden: -
12 avoir la langue liée à qn.
avoir la langue liée à qn.Dictionnaire français-néerlandais > avoir la langue liée à qn.
-
13 contraindre à
contraindre à 〈+ onbepaalde wijs〉noodzaken, dwingen te -
14 forcer qn. à, de
-
15 forcer la main à qn.
forcer la main à qn.————————forcer la main à qn. -
16 forcer le coeur de qn.
forcer le coeur de qn. -
17 l'amour ne se commande pas
l'amour ne se commande pasDictionnaire français-néerlandais > l'amour ne se commande pas
-
18 lier la langue à qn.
lier la langue à qn. -
19 obliger qn. à faire qc.
obliger qn. à faire qc.
См. также в других словарях:
dwingen — dwengi … Woordenlijst Sranan
zwingen — forcieren; verdonnern (umgangssprachlich); in die Pflicht nehmen; verpflichten; bestimmen; einfordern; erzwingen; jemanden zu etwas bringen; nötigen; vorschreiben * * * zwin|gen [ ts̮vɪŋən], zwang, gezwungen … Universal-Lexikon
zwingen — zwingen: Das altgerm. Verb mhd. zwingen, twingen, dwingen, ahd. twingen, dwingan, niederl. dwingen, mengl. twingen, schwed. tvinga bedeutet eigentlich »zusammendrücken, pressen, einengen«. Außergerm. Beziehungen sind unsicher. Vielleicht ist die… … Das Herkunftswörterbuch
zwingend — zwingen: Das altgerm. Verb mhd. zwingen, twingen, dwingen, ahd. twingen, dwingan, niederl. dwingen, mengl. twingen, schwed. tvinga bedeutet eigentlich »zusammendrücken, pressen, einengen«. Außergerm. Beziehungen sind unsicher. Vielleicht ist die… … Das Herkunftswörterbuch
Zwinger — zwingen: Das altgerm. Verb mhd. zwingen, twingen, dwingen, ahd. twingen, dwingan, niederl. dwingen, mengl. twingen, schwed. tvinga bedeutet eigentlich »zusammendrücken, pressen, einengen«. Außergerm. Beziehungen sind unsicher. Vielleicht ist die… … Das Herkunftswörterbuch
þwengan — *þwengan germ., stark. Verb: nhd. zwingen; ne. force (Verb); Rekontruktionsbasis: an., afries., anfrk., as., ahd.; Vw.: s. *bi , *ga ; Etymologie … Germanisches Wörterbuch
Dwang — Dwang, n. [Cf. D. dwingen to force, compel.] 1. (Carp.) A piece of wood set between two studs, posts, etc., to stiffen and support them. [1913 Webster] 2. (Mech.) (a) A kind of crowbar. (b) A large wrench. Knight. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Twinge — Twinge, v. i. [imp. & p. p. {Twinged}; p. pr. & vb. n. {Twinging}.] [OE. twengen, AS. twengan; akin to OE. twingen to pain, afflict, OFries. thwinga, twinga, dwinga, to constrain, D. dwingen, OS. thwingan, G. zwingen, OHG. dwingan, thwingan, to… … The Collaborative International Dictionary of English
Twinged — Twinge Twinge, v. i. [imp. & p. p. {Twinged}; p. pr. & vb. n. {Twinging}.] [OE. twengen, AS. twengan; akin to OE. twingen to pain, afflict, OFries. thwinga, twinga, dwinga, to constrain, D. dwingen, OS. thwingan, G. zwingen, OHG. dwingan,… … The Collaborative International Dictionary of English
Twinging — Twinge Twinge, v. i. [imp. & p. p. {Twinged}; p. pr. & vb. n. {Twinging}.] [OE. twengen, AS. twengan; akin to OE. twingen to pain, afflict, OFries. thwinga, twinga, dwinga, to constrain, D. dwingen, OS. thwingan, G. zwingen, OHG. dwingan,… … The Collaborative International Dictionary of English
Germanic strong verb — In the Germanic languages, a strong verb is one which marks its past tense by means of ablaut. In English, these are verbs like sing, sang, sung. The term strong verb is a translation of German starkes Verb , which was coined by the linguist… … Wikipedia