-
21 bevelvoerder
n. commander, leader, one who is in charge; officer in charge of a unit (Military) -
22 commandeur
n. commander, leader, one who is in charge; officer in charge of a unit (Military) -
23 creditcard
n. credit card, plastic card with a magnetic strip given to a customer by a bank or other business for the purpose of making purchases on credit, charge card, charge plate -
24 gratis
adj. free of charge, at no cost, at no price--------adv. free of charge, gratis -
25 ovenlading
• furnace charge• oven charge -
26 aanklacht
♦voorbeelden:de aanklacht werd ingetrokken • the charge was dropped〈 figuurlijk〉 deze misstand is een aanklacht tegen de maatschappij • this abuse is an indictment of society -
27 afhollen
1 [naar beneden hollen] charge/rush/dash downII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [hollend afleggen] charge along/down -
28 afstormen
-
29 bedieningsgeld
-
30 beheer
1 [het beheren van andermans eigendom] management ⇒ 〈 toezicht〉 control, supervision, stewardship 〈 met betrekking tot nalatenschap〉, guardianship 〈 met betrekking tot nalatenschap〉♦voorbeelden:het beheer van een failliete onderneming • the administration of a bankrupt enterpriseeen boek in eigen beheer uitgeven • publish a book on one's own(een) werk in eigen beheer laten uitvoeren • have one's own staff to do the workals gevolg van een slecht financieel beheer • owing to financial mismanagementhet beheer voeren • have managerial control, be in charge of/run the administrationhet beheer voeren over iemands nalatenschap • be guardian of someone's estatehet beheer voeren over iemands eigendom • hold someone's property in trustde penningmeester heeft het beheer over de kas • the treasurer is in charge of the funds -
31 belangeloos
2 [gratis] free of charge♦voorbeelden:2 de artiesten zullen geheel belangeloos optreden • the performers will appear entirely free of charge -
32 belasting/schoolgeld/boete/rente heffen
belasting/schoolgeld/boete/rente heffenlevy taxes/charge school fees/impose a fine/charge interestVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > belasting/schoolgeld/boete/rente heffen
-
33 berekenen
-
34 beschuldiging
♦voorbeelden:2 een valse/onbewezen beschuldiging • a false/an unproven accusationbeschuldigingen inbrengen tegen • bring charges againstbeschuldigingen uiten/doen • make charges/accusationsonder/op beschuldiging van moord (gearresteerd) • (arrested) on a charge of murder -
35 betalen
1 [het verschuldigde doen toekomen] pay 〈 iemand, een rekening〉; pay for 〈 iets〉 ⇒ 〈 na protest〉 pay up, 〈 ten volle〉 pay off, 〈 ten volle〉 settle 〈ook → link=betaald betaald〉♦voorbeelden:1 het nog te betalen bedrag is … • the amount still due is …de chauffeur/de ober betalen • pay the driver/the waitereen deel van de kosten betalen • share in the costsieder zijn deel betalen • share and share alikede kosten betalen • bear the costte betalen saldo, (nog) te betalen • balance duezijn schulden (niet) betalen • (not) pay one's debtsiemand te veel laten betalen • overcharge someonemag ik even betalen? • could I have the bill, please?weigeren te betalen, niet meer betalen 〈 rekeningen〉 • repudiate/suspend paymenten wij moeten alles maar betalen • and we have to foot the billwie zal dit betalen? • who's going to pay for this?contant betalen • pay (in) cashiets duur (moeten) betalen • pay dear for somethingwat heb je ervoor moeten betalen • what did they charge you for it?hoeveel krijgen zij ervoor betaald? • what's in it for them?die huizen zijn niet te betalen • the price of these houses is prohibitivevooruit te betalen, vooraf betalen • payable in advanceelkaar met gesloten beurzen betalen • settle on mutual termsmet een cheque/met cheques betalen • pay by chequeper uur/stuk betaald worden • be paid by the hour, be on piece-workuit eigen portemonnee betalen • pay out of one's own pockethier hoeft u niets voor te betalen • there is no charge (for this)hier kun je alles kopen, als je maar betaalt • you can buy anything here, at a price1 [geld opleveren] pay♦voorbeelden:2 [vergelden] repay♦voorbeelden: -
36 chargeren
1 [(iets) overdrijven] overdo, exaggerate (it) ⇒ lay it on thick -
37 dienstdoend
1 on duty 〈 agent, wacht〉; in charge 〈 officier, ambtenaar〉; officiating 〈 geestelijke, scheidsrechter, ambtenaar bij ceremonie〉; 〈 aan hof〉 in waiting; 〈 waarnemend〉 acting♦voorbeelden: -
38 franco
1 〈 poststukken〉 prepaid, postage paid; 〈 goederen〉 carriage paid 〈 niet nader bepaald〉; 〈 goederen〉 free … 〈 nader bepaald〉♦voorbeelden:franco vracht • carriage paid/freede zending is franco • the shipment is free of chargeiets franco thuisbezorgen • deliver something domicile/domicilium -
39 gaan
1 [zich verplaatsen] go ⇒ move3 [zich begeven] go4 [+ onbepaalde wijs] [beginnen te] go, be going to5 [in beweging zijn, functioneren] go ⇒ run6 [losraken] come7 [plaatshebben] go ⇒ be, run9 [begrepen zijn in] go ⇒ fit11 [+ over] [tot onderwerp hebben] be (about)♦voorbeelden:een uur gaans • an hour's walk〈 figuurlijk〉 hoe gaat dat liedje ook weer? • how does that song go (again)?hé, waar ga jij naar toe? • where are you going?; 〈 achterdochtig〉 where do you think you're going?het gaat niet zo best/slecht met de patiënt • the patient isn't doing so well/so badlyhoe laat gaat de trein? • what time does the train go?ze zien hem liever gaan dan komen • they're glad to see the back of himik moet (nu) gaan • I must go/be going/off (now)ik ga ervandoor • I'm going/offdie twee gaan uit elkaar • those two are breaking upvan tafel gaan • leave the tableik ga! • I'm going!; 〈 informeel〉 I'm off!ga nu maar • off you go nowaan de kant gaan • move aside〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • nothing beats …zijn gezin gaat bij hem boven alles • his family comes first (with him)zaken gaan voor het meisje • business before pleasure4 hij wil medicijnen gaan doen • he wants to do/study medicinegaan kijken • go and (have a) lookgaan liggen/staan/zitten • lie down, stand up, sit downgaan slapen • go (off) to bedga er maar eens aan staan • it's no picnic, it's not the easiest thing in the worldze gaan trouwen • they're getting marriediets gaan waarderen • come to appreciate somethinggaan wandelen/zwemmen • go for a walk/swim, go walking/swimmingaan het werk gaan • set to work〈 ironisch〉 ik ga (me) daar een beetje in de rij staan • I am (definitely) not going to join that queueals alles goed gaat • if all goes welldat kon toch nooit goed gaan • that was bound to go wronghoe is het gegaan? • how was it? how did it/things go?nou, dat ging zo • well, it was like thisalles gaat naar wens • everything's as it should beals het even gaat • if at all possibledat gaat zomaar niet • you can't just do thatik heb het al zo vaak geprobeerd, maar het gaat niet • I've tried it so often, but it won't workzo gaat het niet langer • things can't go on like thiser gaan 5 volwassenen in • it'll take 5 adultser gaat een liter in die fles • that bottle will take a litreer gaan zes glazen uit een fles • you can get six glasses out of a bottlezij gaat over de typekamer • she's in charge of the typing-pool11 waar gaat die film over? • what's that film about?zijn verhaal gaat er wel in bij de stakers • his speech went down (well) with the strikersdit type gaat eruit • this model's on the way outopzij gaan • give way to, make way for, go to one sidevoor niemand opzij gaan • make way for no man, yield/give way to no one〈 zoek raken〉 verloren gaan • get/be lostvreemd gaan • be unfaithfulvrijuit gaan • get offdaar gaan we weer • (t)here we go againin het zwart gekleed gaan • be dressed in blackhet gaat allemaal langs haar heen • it all goes (right) over her headmet iemand gaan • go out with someonewe hebben nog twee uur te gaan • we've got two hours to gozich te buiten gaan aan • overindulge inom kort te gaan • to cut a long story shortII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn] be ⇒ go2 [geschieden] be ⇒ go, happen3 [+ om] [te doen zijn] be (about)♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • how are you?, how are things with you?hoe gaat het op het werk? • how's (your) work (going)?, how are things (going) at work?het gaat hem niet slecht • he's not doing badlyje weet hoe dat gaat • you know how it is/things are/it goeszo gaat het nu altijd • it's always like thatzo gaat dat in het leven • that's lifedaar gaat het juist om • that's the whole pointhet gaat hem er alleen om dat … • all (that) he's concerned about is that …het gaat erom of … • the point is whether …het gaat om het principe • it's the principle that mattershet gaat om je baan • your job is at stakehet gaat hier om een nieuw type • we're talking about a new type -
40 gratis
♦voorbeelden:1 gratis consumptie • free/complimentary drinkgratis entree • free admission/entryhet boek is gratis verkrijgbaar • the book is available free (of charge)iets er gratis bij krijgen • get something thrown in (for free)gratis en voor niks • gratis, absolutely freegratis met de bus mee mogen • be allowed to travel free on the bus(es)
См. также в других словарях:
charge — [ ʃarʒ ] n. f. • XIIe; de charger I ♦ 1 ♦ Ce qui pèse sur; ce que porte ou peut porter une personne, un animal, un véhicule, un bâtiment. ⇒ faix, fardeau, poids. Lourde charge. Ployer sous la charge. « les charges laissées aux femmes par nos… … Encyclopédie Universelle
chargé — charge [ ʃarʒ ] n. f. • XIIe; de charger I ♦ 1 ♦ Ce qui pèse sur; ce que porte ou peut porter une personne, un animal, un véhicule, un bâtiment. ⇒ faix, fardeau, poids. Lourde charge. Ployer sous la charge. « les charges laissées aux femmes par… … Encyclopédie Universelle
charge — CHARGE. s. f. Faix, fardeau. Charge pesante, excessive, légère. On a donné trop de charge à ce mur, à ce plancher. f♛/b] l signifie aussi Ce que peut porter une personne, un animal, un vaisseau, ou autre chose semblable. La charge d un mulet, d… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
charge — Charge, ou fardeau, Onus. Une charge et charté, Vehes, vehis. La charge qu on baille à aucun pour faire quelque chose, Actus, Mandatum, Ministerium, Negotium, Onus. Toute charge qu on prend, ou qu on baille à faire, Prouincia. Une charge… … Thresor de la langue françoyse
charge — CHARGE. s. f. Faix, fardeau que porte une personne, un animal, un vaisseau, un mur, un plancher, ou autre chose semblable. Charge pesante, excessive, legere. Charge de cotrets, de fagots, Ce qu un Crocheteur peut porter à la fois. Charge de bled … Dictionnaire de l'Académie française
charge — 1 n 1 a: something required: obligation b: personal management or supervision put the child in his charge c: a person or thing placed under the care of another 2: an authoritative instr … Law dictionary
chargé — chargé, ée (char jé, jée) part. passé. 1° Qui a reçu une charge. Les épaules chargées d un lourd fardeau. La charrette mal chargée par les hommes de service. Un navire chargé. • Deux mulets cheminaient, l un d avoine chargé...., LA FONT. Fabl … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Charge — or charged may refer to: Charge (basketball), illegal contact by pushing or moving into another player s torso Charge (fanfare), a six note trumpet or bugle piece denoting the call to rush forward Charge (heraldry), any object depicted on a… … Wikipedia
Charge — Charge, n. [F. charge, fr. charger to load. See {Charge}, v. t., and cf. {Cargo}, {Caricature}.] 1. A load or burder laid upon a person or thing. [1913 Webster] 2. A person or thing commited or intrusted to the care, custody, or management of… … The Collaborative International Dictionary of English
Charge!! — Studio album by The Aquabats Released June 7, 20 … Wikipedia
Charge 69 — Pays d’origine France Genre musical Punk rock Années d activité 1993 aujourd hui Site officiel … Wikipédia en Français