-
101 schématique
schématique [sĵeemaatiek] -
102 surabondant
surabondant [suuraabõdã] -
103 avant
avant1 [aavã]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 voorkant ⇒ voorstuk, voorste deel3 voorhoedespeler ⇒ aanvaller, spits♦voorbeelden:asseyez-vous à l'avant • gaat u voorin zitten→ traction————————avant2 [aavã]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 van tevoren ⇒ eerder, eerst♦voorbeelden:1 d' avant • ervoor, daarvoorplus avant • steeds verder, meeren avant • naar voren, vooruit, voorwaartsse mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsen→ marche————————avant3 [aavã]〈 voorzetsel〉1 voor♦voorbeelden:1 avant cela • daarvooravant peu • binnenkortne faites rien avant d' avoir reçu ma lettre • doe niets voordat u mijn brief ontvangen hebt, alvorens mijn brief ontvangen te hebben1. m1) voorkant2) voorhoede, front3) aanvaller, spits2. adjvoorste, voor-3. adv1) van tevoren, eerder, eerst2) vooraan, vooruit, voorwaarts4. prép 5. avant deprép6. avant queconj -
104 bien
bien1 [bjẽ]〈m.〉1 weldaad ⇒ (het) goede, welzijn, welvaart2 bezit(ting) ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:1 un homme de bien • een fatsoenlijk, integer manle bien commun, général, public • het algemeen welzijngrand bien vous fasse! • wel bekome het u!le souverain bien, le bien suprême • het opperste goed, gelukdire du bien de qn., parler en bien de qn. • gunstig over iemand sprekenc'est un bien • dat is een gelukfaire le bien • goed doen, charitatief zijnce voyage lui fait beaucoup de bien • die reis doet hem heel goedcela fait du bien • dat doet een mens goedprendre son bien où on le trouve • je toe-eigenen wat van je gading isvouloir le bien de qn. • het beste met iemand voorhebbenmener qc. à bien • iets tot een goed einde brengenchanger qc. en bien • iets ten goede veranderenen tout bien tout honneur • in alle eer en deugdpour son bien • voor zijn eigen bestwil2 biens de consommation • verbruiksgoederen, consumptiegoederenbiens de famille • familiebezitbiens vacants • onbeheerde goederenavoir du bien • vermogend zijnavoir des biens au soleil • onroerende goederen, land bezitten————————bien2 [bjẽ]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord, tussenwerpsel〉1 goed ⇒ wel, mooi, fatsoenlijk2 zeer ⇒ veel, erg4 werkelijk ⇒ echt, zeer zeker5 〈 als uitroep〉wel! ⇒ welnu!♦voorbeelden:1 avoir l'air bien • er goed, mooi uitzienun homme bien • een betrouwbaar manun type bien • een aardige ventse conduire bien • zich netjes gedragenêtre bien avec qn. • goed met iemand kunnen opschietenfaire bien • juist handelen, goed passen, goed staanfaire bien (de) • er goed aan doen (om)ça fait bien de parler anglais • het staat goed als je Engels spreektc'est bien fait! • net goed!c'est bien fait pour lui! • dat is z'n verdiende loon!on mange bien ici • je kunt hier lekker etennous sommes bien ici • we voelen ons hier lekkerça va bien? • gaat het goed?〈 schertsend〉 nous voilà bien! • nou zitten we mooi in de puree!tant bien que mal • zo goed en zo kwaad als het gaatni bien ni mal • tamelijk goed2 bien blanc • helemaal wit, spierwitelle est bien jeune pour voyager seule • ze is wel heel jong om alleen te reizenbien sûr • natuurlijkbien souvent • heel vaakbien d' autres • vele anderenil en a vu bien d' autres • hij heeft heel wat meegemaakt〈 België〉 assez bien de • heel wat, veelbien de, bien des • heel wat, (heel) veeldepuis bien des années • sinds vele jarenil part bien demain? • hij vertrekt toch morgen?5 il le fait bien, pourquoi pas moi? • hij doet het toch ook, waarom ik dan niet?j'irais bien avec vous • ik zou wel met u mee willennous verrons bien • we zullen wel zienvouloir bien • wel willenou bien • ofweleh bien! • welnu!si bien que • zodat1. m1) (het) goede, welzijn2) bezit(ting), vermogen2. adj, advgoed, mooi, fatsoenlijk3. adv1) zeer, veel, erg2) heel veel, ruimschoots3) werkelijk, echt4. bien queconj5. interj -
105 comment
comment [kommã]〈bijwoord; ook m., tussenwerpsel〉1 hoe(?)2 wat!3 〈 formeel〉waarom(?)♦voorbeelden:1 comment allez-vous? • hoe gaat 't (met u)?comment tu n'as pas compris? • hoe kan dat nou dat je dat niet begrepen hebt?comment dire? • hoe moet ik dat nu zeggen, uitleggen?n'importe comment • hoe dan ookcomment cela? • hoezo?〈 informeel〉 comment? • hoe zegt u?, wat?→ pourquoi¶ (mais) comment donc! • (maar) natuurlijk, vanzelfsprekend!et comment! • nou en of!m, adv, interj2) wat!3) waarom? -
106 debout
debout [dəboe]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord, tussenwerpsel〉1 staande ⇒ rechtop, overeind♦voorbeelden:être debout • op(gestaan) zijnmettre debout • overeind zettense mettre debout • gaan staan, opstaanmourir debout • in het harnas stervense tenir debout, rester debout • overeind blijvenune intrigue qui tient debout • een goed in elkaar zittend plotdebout! • opstaan!→ place1. adv1) rechtop, overeind2) op, uit bed2. interj -
107 dessus
dessus1 [dəsuu]〈m.〉4 overwicht ⇒ overhand, (de) grootste macht♦voorbeelden:4 avoir, gagner le dessus • de overhand hebben, krijgenprendre, reprendre le dessus • zijn neerslachtigheid te boven komen, er weer bovenop komen————————dessus2 [dəsuu]〈bijwoord; ook voorzetsel〉♦voorbeelden:en dessus • boven1. m1) bovenkant2) hoge tonen (van een register) [muziek]3) overwicht, overhand2. adv, prép(er)op, aan de bovenkant -
108 devant
devant1 [dəvã]〈m.〉♦voorbeelden:¶ prendre le(s) devant(s) • vooruitlopen, (iemand, iets) vóór zijn————————devant2 [dəvã]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 voor ⇒ tegenover, aan de voorkant3 vooruit ⇒ voorop, voorbij, voorin♦voorbeelden:aller (droit) devant soi • rechtdoor lopenôtez-vous de devant mes yeux • ga uit mijn ogencette robe se ferme devant • deze jurk heeft de sluiting van vorenmarcher devant • voorop lopenpassez devant! • gaat u maar voor!avoir du temps devant soi • nog tijd genoeg hebben1. m 2. adv, prép1) voor2) vooruit, voorbij, voorin -
109 exprès
exprès1 [ekspres]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:1 un exprès • spoedbestelling, expresbrief————————♦voorbeelden:————————exprès3 [ekspre]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 expres ⇒ met opzet, speciaal♦voorbeelden:1. adjexpres-, spoed-2. exprès/-esseadj3. advexpres, met opzet -
110 moins
moins1 [mwã]〈bijwoord; ook m.〉♦voorbeelden:moins il travaille (et) moins il réussira • hoe minder hij werkt, des te minder succes zal hij hebbenrien moins que • allesbehalve, geenszinsj'en veux dix francs, rien de moins • ik wil tien frank, geen cent minderrien de moins que • waarlijk, echt, niets minder danplus ou moins • min of meer, ongeveerni plus ni moins • niets meer en niets minderil n'en est pas moins vrai que • nietteminon se plaindrait à moins • er is alle reden om te klagenil y a moins d' une semaine • nog geen week geledenils ont moins de vingt ans • zij zijn onder de twintigde, en moins • minder, te kort, te weinigde moins en moins • hoe langer hoe minderen moins de • in minder dan, binnenen moins de deux, rien • in een wip, ommezien, oogwenkles moins de vingt ans • de jongeren onder de twintigc'est moins que rien • dit heeft niets te betekenenil est moins que rien • hij is zeer onbeduidendnon moins que • niet minder … dan, even … alsc'est un moins que rien • het is een nul→ plusà tout le moins, pour le moins • op zijn minstau moins • minstens, op zijn minsttout au moins • tenminste, althansdu moins • op zijn minst, althans, tenminste, dat wil zeggenle moins • het minste, het minimum¶ à moins que 〈+ aanvoegende wijs〉, de 〈+ onbepaalde wijs〉 • tenzij, zonder, behalve————————moins2 [mwẽ]〈voorzetsel; ook m.〉♦voorbeelden:sept moins cinq égalent deux • zeven min vijf is tweeil est presque (trois heures) moins cinq • het is bijna vijf voor (drie)il fait moins dix (degrés) • het is tien graden onder nuldix puissances moins sept • tien tot de macht min zevenmettez un moins • zet een minteken1. m1) (het) minste, minimum2) minteken2. adv1) minder, geringer2) minst, geringst3. prépmin, verminderd met -
111 tard
tard [taar]〈bijwoord; ook m.〉1 laat♦voorbeelden:sans attendre plus tard • zonder langer te wachtenremettre à plus tard • uitstellenau plus tard • op z'n laatstle plus tard possible • zo laat mogelijkpas plus tard qu'hier • gisteren nog〈 spreekwoord〉 il n'est jamais trop tard pour bien faire 〈 het is nooit te laat (om iets te doen)〉tard dans la nuit • diep in de nachtadv -
112 tant
tant [tã]〈bijwoord; ook m.〉1 zoveel ⇒ zozeer, zo(veel)2 zolang♦voorbeelden:tant il est vrai que • zo zie je maar dat, dat bewijst maar weer datça fait tant • dat kost dan zoveeltant s'en faut • verre van dat, integendeeltant soit peu • enigszins, een tikjetous tant que nous sommes • wij allen zo waar we hier staantant bien que mal • zo goed en zo kwaad als het gaattant mieux • des te betertant pis pour lui • dat is dan jammer voor hemtant pis, tant mieux • ik word er niet heet of koud vansi tant est que 〈+ aanvoegende wijs〉 • voor zover, als tenminstetant de travail • zoveel werktant et plus • enorm veel, een hele hoopil fit tant et si bien que • hij heeft het zo aangelegd dattant qu' à faire, faites-le bien • als je het dan toch moet doen, doe het dan goedtant (…) que • zo(veel) … als, zozeer dat, zowel … als(pas) tant que ça • (niet) zoveel, zo erg -
113 autour
autour1 [ootoer]〈m.〉1 havik————————autour2 [ootoer]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 eromheen ⇒ rondom, in de buurt♦voorbeelden:1 autour de qn., qc. • rond iemand, iets, om iemand, iets heenvivre autour de qn. • in iemands onmiddellijke omgeving leven1. m 2. adv, préperomheen, rondom, in de buurt -
114 bis
bis1 [bie]♦voorbeelden:————————bis2 [bies]〈bijwoord; ook m.〉1 bis ⇒ nog eens, tweemaal♦voorbeelden:1. mherhaling [muziekstuk]2. adjgrijsbruin, donkerbruin3. advbis, nog eens, tweemaal -
115 dessous
dessous1 [dəsoe]〈m.〉1 onderkant ⇒ onderste deel, keerzijde3 geheim ⇒ (het) verborgene, hetgeen achter iets steekt♦voorbeelden:les voisins du dessous • de benedenburenles dessous de la politique • de politieke achtergrondenêtre dans le trente-sixième dessous • in de put zitten————————dessous2 [dəsoe]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 (er)onder ⇒ onderop, aan de onderkant♦voorbeelden:regarder qn. (par) en dessous • iemand tersluiks aankijken1. m1) onderkant2) geheim, (het) verborgene2. m pl 3. adv, prép(er)onder, aan de onderkant -
116 doucement
doucement [doesmã]〈bijwoord; ook tussenwerpsel〉1 zacht(jes) ⇒ langzaam, kalm, geleidelijk4 stilletjes ⇒ bij zichzelf, stiekem♦voorbeelden:doucement! • kalm aan, zachtjes aan!1. adv1) zacht(jes)2) voorzichtig3) geleidelijk4) zo zo, niet te best5) heimelijk2. interj -
117 mieux
mieux [mjeu]〈bijwoord; ook m.〉♦voorbeelden:aimer mieux • liever willenil ferait mieux de • hij zou er beter aan doen teà qui mieux mieux • om strijdqui mieux est • wat nog beter isd'autant mieux, tant mieux • des te beterde mieux en mieux • hoe langer hoe beterun exemple qui n'est pas des mieux choisis • een niet zo goed gekozen voorbeeldil a changé en mieux • hij is zijn voordeel veranderdau mieux • op zijn bestêtre au mieux avec qn. • een zeer goede verstandhouding hebben met iemandle mieux du monde • uitstekendpour le mieux • zo goed als het kanun léger mieux • een lichte verbeteringon ne peut mieux • uitstekend, prima→ tardadvbeter, best -
118 pêle-mêle
pêle-mêle [pelmel]〈bijwoord; ook m.〉1 door elkaar ⇒ dooreen, wanordelijk♦voorbeelden:1 un pêle-mêle • warboel, (rot)zooitje, mengelmoesadv -
119 pourquoi
-
120 trop
trop [troo]〈bijwoord; ook m.〉1 te ⇒ (al) te veel, te zeer2 erg ⇒ zeer, uiterst♦voorbeelden:c'est trop! • dat had u niet moeten doen!c'en est trop! • dit gaat te ver!〈 informeel〉 rien de trop! • 't houdt niet over!pas trop • niet te veel, een beetjeun peu trop • een beetje te veelde, en trop • te veel, overbodigavoir qc. en trop • iets over hebbenpar trop • al tele trop • het teveel, de overdaad2 pas trop • niet zo erg, het houdt niet overje ne sais pas trop • ik weet het niet zo goed1. mteveel, overdaad2. adv1) te (zeer)2) erg, uiterst
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский
bijwoord+ook
Страницы