-
1 avoir la ferme intention
Dictionnaire français-néerlandais > avoir la ferme intention
-
2 avoir la main ferme
avoir la main ferme -
3 avoir le ferme propos de
avoir le ferme propos deDictionnaire français-néerlandais > avoir le ferme propos de
-
4 ferme
ferme1 [ferm]〈v.〉2 pachtboerderij ⇒ pachthoeve, pachterij♦voorbeelden:ferme d'élevage • veeboerderijferme viticole • wijnboerderijà la ferme • op, in de boerderij————————ferme2 [ferm]1 stevig ⇒ vast, hard2 vastberaden ⇒ standvastig, onverstoorbaar♦voorbeelden:————————ferme3 [ferm]〈 bijwoord〉2 veel ⇒ intens, geweldig♦voorbeelden:1 tenir ferme • volhouden, standhouden1. f1) boerderij2) verpachting2. adj1) stevig, vast2) vastberaden3) flink, krachtig5) stabiel [economie]3. adv1) hard, stevig2) veel, intens3) definitief -
5 fermé
ferme1 [ferm]〈v.〉2 pachtboerderij ⇒ pachthoeve, pachterij♦voorbeelden:ferme d'élevage • veeboerderijferme viticole • wijnboerderijà la ferme • op, in de boerderij————————ferme2 [ferm]1 stevig ⇒ vast, hard2 vastberaden ⇒ standvastig, onverstoorbaar♦voorbeelden:————————ferme3 [ferm]〈 bijwoord〉2 veel ⇒ intens, geweldig♦voorbeelden:1 tenir ferme • volhouden, standhoudenadj1) gesloten, dicht2) ontoegankelijk, ongevoelig -
6 main
main [mẽ]〈v.〉1 hand ⇒ handbreedte, voorhand3 haak ⇒ handvat, ring♦voorbeelden:1 la main sur la conscience • met de hand op het hart, eerlijkde main de maître • met meesterhandà main armée • gewapenderhandmettre la dernière main à qc. • de laatste hand aan iets leggen(à) main droite, gauche • (naar) rechts, linksavoir la main ferme • gezag hebbenavoir la haute main sur qc. • ergens de lakens uitdelenavoir la main heureuse • geluk hebbenil a la main leste • hij heeft zijn handen los zittendessin à main levée • tekening uit de losse handavoir les mains liées • met handen en voeten gebonden zijnde longue main • sedert lang, lang van tevorenun article préparé de longue main • een artikel waar lang aan gewerkt isne pas y aller de main morte • er flink op los slaan; overdrijvenà pleines mains • overvloedigavoir la main prompte • losse handen hebben, er gauw op los slaanpolitique de la main tendue • verzoeningspolitiekavoir les mains vides • met lege handen staanbattre des mains • klappen, applaudisserenchanger de main • van eigenaar verwisselendemander la main d'une jeune fille • de hand van een meisje vragendonner la main à qn. • iemand helpense faire la main • zich oefenenun tricot fait main • een handgebreid vestflanquer la main sur la figure à, de qn. • iemand een klap in zijn gezicht gevenforcer la main à qn. • iemand voor het blok zettenjoindre les mains • de handen vouwenlever, porter la main sur qn. • iemand (gaan) slaanmettre, prêter la main à qc. • iets ondernemen, aan iets werkenmettre la main dessus • in beslag nemen, aanhoudenmettre la main sur qc. • de hand op iets leggen, iets terugvindenmettre la main sur qn. • iemand arresteren; iemand terugvindenen mettre sa main au feu • zijn hand ervoor in het vuur stekenpasser la main dans le dos de qn. • voor iemand kruipenperdre la main • z'n vaardigheid kwijtrakenl'affaire va vous péter dans la main • de zaak zal als een zeepbel uit elkaar spatten, zal volledig de mist in gaanporter la main sur qn. • iemand een klap gevenprendre qn. la main dans le sac • iemand op heterdaad betrappenserrer la main à qn. • iemand de hand drukkentendre la main • bedelenen venir aux mains • handgemeen worden〈 sport en spel〉 il y a main! • hands!haut les mains! • handen omhoog!〈 figuurlijk〉 haut la main • zonder enige moeite, met glansfrein à main • handremtomber aux, entre, dans les mains de qn. • in iemands handen vallend' une main • met één handmanger dans la main de qn. • uit iemands hand eten, tam zijnmarcher la main dans la main • hand in hand lopen; 〈 figuurlijk〉 in volledige overeenstemming handelende la main à la main • onderhands, ‘in 't handje’de première main • uit de eerste handtravailler de ses mains • met zijn handen werkenêtre en bonnes mains • in goede handen zijnmener un cheval en main • een paard bij de toom leidence livre est en main • dit boek is uitgeleend, in gebruikprendre en main qc. • iets ter hand nementenir en main la situation • de toestand in de hand hebbenentre les mains de qn. • in iemands handen, onder iemands hoedemener par la main • met de hand leidense prendre par la main • zich vermannensous main • onder(s)hands, heimelijkje n'ai pas mon dictionnaire sous la main • ik heb mijn woordenboek niet bij de handmain courante • trapleuning, zeerelingmain de toilette • washandjefaire main basse sur qc. • iets achteroverdrukkenjouer à (la) main chaude • blindemannetje spelen〈 informeel〉 c'est du cousu main • dat is te gek, dat is puik, áfpremière main • eerste naaisterf1) hand2) handbreedte3) poot, klauw4) handvat5) boek papier [25 vel]6) handschrift -
7 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
8 bouche
bouche [boesĵ]〈v.〉1 mond3 opening ⇒ monding, ingang♦voorbeelden:rester bouche bée • met open mond, versteld staangarder qc. pour la bonne bouche • ('t lekkerste) voor het laatst bewarenbouche close, cousue! • mondje dicht!une fine bouche • een lekkerbekfaire la fine bouche • kieskeurig zijn, moeilijk te bevredigen zijn 〈 ook figuurlijk〉bouche inutile • klaploperavoir la bouche pâteuse • met dikke tong spreken, een droge mond hebbenavoir la bouche pleine de qc., en avoir plein la bouche • de mond vol hebben van ietsclore, fermer la bouche à qn. • iemand de mond snoerenmoutarde qui emporte la bouche • zeer scherpe mosterdêtre dans toutes les bouches • het onderwerp van gesprek zijnferme ta bouche! • houd je mond!avoir deux bouches à nourrir • twee monden te vullen hebbenà bouche que veux-tu • naar hartenlust, rijkelijkavoir toujours un mot à la bouche • het steeds over hetzelfde hebbende bouche à oreille • van mond tot mondaller, passer de bouche en bouche • zich als een lopend vuurtje verspreidenbouche en cerise • pruimenmondjela bouche en coeur • met een schijnheilig gezicht, met een lief lachjebouche d'égout • rioolroosterbouche d'un fleuve • monding van een rivierbouche d'incendie • brandkraanbouche de métro • metro-ingangles bouches du Nil • de Nijldeltaf1) mond2) bek, muil3) monding, opening -
9 bouché
bouche [boesĵ]〈v.〉1 mond3 opening ⇒ monding, ingang♦voorbeelden:rester bouche bée • met open mond, versteld staangarder qc. pour la bonne bouche • ('t lekkerste) voor het laatst bewarenbouche close, cousue! • mondje dicht!une fine bouche • een lekkerbekfaire la fine bouche • kieskeurig zijn, moeilijk te bevredigen zijn 〈 ook figuurlijk〉bouche inutile • klaploperavoir la bouche pâteuse • met dikke tong spreken, een droge mond hebbenavoir la bouche pleine de qc., en avoir plein la bouche • de mond vol hebben van ietsclore, fermer la bouche à qn. • iemand de mond snoerenmoutarde qui emporte la bouche • zeer scherpe mosterdêtre dans toutes les bouches • het onderwerp van gesprek zijnferme ta bouche! • houd je mond!avoir deux bouches à nourrir • twee monden te vullen hebbenà bouche que veux-tu • naar hartenlust, rijkelijkavoir toujours un mot à la bouche • het steeds over hetzelfde hebbende bouche à oreille • van mond tot mondaller, passer de bouche en bouche • zich als een lopend vuurtje verspreidenbouche en cerise • pruimenmondjela bouche en coeur • met een schijnheilig gezicht, met een lief lachjebouche d'égout • rioolroosterbouche d'un fleuve • monding van een rivierbouche d'incendie • brandkraanbouche de métro • metro-ingangles bouches du Nil • de Nijldeltaadj1) dichtgestopt, gesloten, verstopt2) bewolkt3) bekrompen -
10 bec
bec [bek]〈m.〉♦voorbeelden:claquer du bec • rammelen van de hongerclore, clouer le bec à qn. • iemand de mond snoerenferme ton bec! • hou je bek!ouvrir le bec • zijn waffel opendoenbec d'une cruche • tuit van een kanbec de gaz • gaslantaarnavoir (caquet) bon bec • een roddelaar(ster) zijnêtre, rester le bec dans l'eau • uit het veld geslagen zijntomber sur un bec (de gaz) • op een onverwachte moeilijkheid stuitenm1) snavel, snuit2) bek, smoel3) pit [van lamp]4) punt, puntig uiteinde5) tuit [van kan]6) mondstuk [van muziekinstrument] -
11 devant
devant1 [dəvã]〈m.〉♦voorbeelden:¶ prendre le(s) devant(s) • vooruitlopen, (iemand, iets) vóór zijn————————devant2 [dəvã]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 voor ⇒ tegenover, aan de voorkant3 vooruit ⇒ voorop, voorbij, voorin♦voorbeelden:aller (droit) devant soi • rechtdoor lopenôtez-vous de devant mes yeux • ga uit mijn ogencette robe se ferme devant • deze jurk heeft de sluiting van vorenmarcher devant • voorop lopenpassez devant! • gaat u maar voor!avoir du temps devant soi • nog tijd genoeg hebben1. m 2. adv, prép1) voor2) vooruit, voorbij, voorin -
12 oeuf
oeuf [uf],oeufs [eu]〈m.〉1 ei♦voorbeelden:l'oeuf de Colomb • het ei van Columbusoeuf de ferme • scharreleien forme d'oeuf • eivormigjaune d'oeuf • dooier, eigeeloeufs à la neige • nagerecht met gepocheerd eiwitschuimoeuf de Pâques • paaseioeuf au plat, sur le plat • spiegeleioeuf brouillé • roereioeuf clair • onbevrucht eioeuf dur • hardgekookt eioeuf nain • windeiplein comme un oeuf • ei-, tjok-, propvol〈 informeel〉 quel oeuf! • wat een stomkop!battre des oeufs • eieren klutsenbattre des blancs d'oeufs en neige • eiwit stijfkloppen〈 informeel〉 va te faire cuire un oeuf! • krijg de klere!étouffer dans l'oeuf • in de kiem smoren〈 spreekwoord〉 il ne faut pas mettre tous ses oeufs dans le même panier • men moet niet alles op één kaart zettentuer dans l'oeuf • in de kiem smoren1. mei2. oeufsm pl -
13 propos
propos [proppo]〈m.〉1 woorden ⇒ gezegde, gepraat2 bedoeling ⇒ voornemen, besluit♦voorbeelden:avoir le ferme propos de • het vaste voornemen hebben tejuger à propos d'agir • het gepast, raadzaam achten om te handelenvous tombez mal à propos • u komt ongelegenà propos de • naar aanleiding vanà ce propos • naar aanleiding hiervanà tout propos • bij iedere gelegenheidà propos • tussen twee haakjeshors de propos • ongelegen1. m1) woorden, gepraat2) voornemen2. àproposadvterloops, tussen twee haakjes
См. также в других словарях:
ferme — 1. (fèr m ) adj. 1° Qui a de la consistance, de la dureté, par opposition à mou. Un terrain ferme. Un gâteau de pâte ferme. Ce poisson a la chair ferme. • Comme les os se rendent plus fermes dans les endroits des ruptures, BOSSUET Sermons,… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
fermé — fermé, ée (fèr mé, mée) part. passé. 1° Rendu ferme, fixe (ce qui est le sens propre). Terme de vénerie. Les gros cerfs ont les pinces fermées, c est à dire serrées l une contre l autre, quand ils vont d assurance. Terme de grammaire. É… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Ferme Générale — La Ferme générale, constituée réellement en 1726, était une compagnie de financiers à laquelle étaient affermés par bail les droits de Traite et autres droits indirects. Par son organisation, elle correspondait, sous l Ancien Régime, à l une des… … Wikipédia en Français
Ferme generale — Ferme générale La Ferme générale, constituée réellement en 1726, était une compagnie de financiers à laquelle étaient affermés par bail les droits de Traite et autres droits indirects. Par son organisation, elle correspondait, sous l Ancien… … Wikipédia en Français
Ferme (Agriculture) — Pour les articles homonymes, voir Ferme … Wikipédia en Français
Ferme Des Corps — Une ferme des corps (body farm en anglais) est utilisée pour étudier l’anthropologie légale c’est à dire l’étude de la décomposition du corps humain après la mort. Plusieurs disciplines légales tirent profit des études faites à travers une ferme… … Wikipédia en Français
Ferme R.B. Turmel — Cette page a été supprimée. Le journal des suppressions et des déplacements est affiché ci dessous pour référence. 28 septembre 2009 à 11:31 Gede (discuter | contributions) a supprimé « Ferme R.B. Turmel » (Critères d'admissibilité non… … Wikipédia en Français
Ferme georges-ville — La ferme Georges Ville, plus communément appelée Ferme de Paris, est une ferme pédagogique, située dans le bois de Vincennes, à côté de l hippodrome. Elle accueille les visiteurs gratuitement le week end (l après midi), et les groupes scolaires… … Wikipédia en Français
Avoir un pied quelque part ou dans la place — ● Avoir un pied quelque part ou dans la place avoir réussi à s introduire dans un milieu fermé, y avoir quelque influence … Encyclopédie Universelle
ferme — 1. ferme [ fɛrm ] adj. et adv. • ferm masc. v. 1180; ferme XIIIe pour les deux genres, d apr. le fém.; lat. firmus I ♦ Adj. 1 ♦ Qui a de la consistance, qui se tient, sans être très dur. ⇒ compact, consistant, résistant. Poisson à chair ferme. «… … Encyclopédie Universelle
fermé — 1. ferme [ fɛrm ] adj. et adv. • ferm masc. v. 1180; ferme XIIIe pour les deux genres, d apr. le fém.; lat. firmus I ♦ Adj. 1 ♦ Qui a de la consistance, qui se tient, sans être très dur. ⇒ compact, consistant, résistant. Poisson à chair ferme. «… … Encyclopédie Universelle