-
1 heen
1 [weg] parti2 [op de heenweg] à l'aller♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ver heen zijn • être à un stade avancé (de démence, d'alcoolisme, etc.)heen en weer lopen • aller et venir2 heen neem ik de tram, terug loop ik • je prendrai le tram à l'aller, et je rentrerai à piedergens heen gaan • aller quelque parthier wordt langs elkaar heen gepraat • c'est un dialogue de sourds〈 figuurlijk〉 waar wil je heen? • où veux-tu en venir?〈 figuurlijk〉 waar moet het heen? • comment cela finira-t-il?dwars door alles heen • à travers toutover de berg heen • par-delà la montagne -
2 heen en weer lopen
heen en weer lopen————————heen en weer lopen -
3 lopen
2 [rennen; blootgesteld worden aan] courir3 [zich verplaatsen; voortbewogen worden] aller4 [stromen] couler5 [in werking zijn] marcher7 [zich uitstrekken] s'étendre9 [+ onbepaalde wijs][bezig zijn met] être en train (de faire qc.) 〈 in verleden tijd te vertalen door imparfait〉♦voorbeelden:over zich laten lopen • tout supporter sans rechigner〈 figuurlijk〉 ergens tegenaan lopen • tomber sur qc.achter iemand aan lopen • suivre qn.; 〈 figuurlijk〉 courir après qn.het is te ver om te lopen • c'est trop loin pour y aller à piedhet lopen • la marche à piedde atleten liepen zich warm • les athlètes couraient pour s'échaufferhet op een lopen zetten • prendre ses jambes à son couhij liep wat hij kon • il courait à perdre haleinelopen! • courez!het boek loopt goed • le livre se vend très bienlos lopen • être en libertéhij loopt voor elk wissewasje naar de dokter • il va chez le médecin pour le moindre boboeen rilling liep over haar rug • un frisson courut le long de son dosalles laten lopen • être incontinenthet bloed loopt uit de wond • le sang coule de la blessureeen motor die slechts loopt op loodvrije benzine • un moteur qui ne consomme que de l'essence sans plombde meningen lopen hierover uiteen • à ce propos, les avis sont partagésdeze weg loopt naar Haarlem • cette route conduit à Haarlemdeze registers lopen over een lange periode • ces registres s'étendent sur une longue périodehet gebergte loopt van het oosten naar het westen • la chaîne de montagnes s'étend d'est en ouestde zaak loopt fout • ça va mal finiralles loopt gesmeerd • tout marche comme sur des rouletteshet moet al heel raar lopen als … • il est peu probable que … 〈+ aanvoegende wijs〉ze liepen uren te wandelen • ils se promenaient des heures entièresdeze schoenen lopen gemakkelijk • ces souliers sont très confortableshet loopt wel los • cela finira par s'arrangerdat is te gek om los te lopen • il y a de l'abusin de duizenden lopen • se chiffrer par millierstegen de zestig lopen • aller sur ses soixante ansII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [deelnemen aan] suivre♦voorbeelden:1 [naderen] approcher (de)♦voorbeelden: -
4 door
door1〈 bijwoord〉1 [beweging] tout2 [dwars door] à travers3 [geheel en al, zeer] tout à fait♦voorbeelden:de tunnel gaat onder het water door • le tunnel passe sous l'eautussen de bomen door • à travers les arbrestussen de buien door • entre les averseseen land door en door kennen • connaître un pays à fonddoor en door fatsoenlijk zijn • être foncièrement honnête————————door2〈 voorzetsel〉1 [algemeen] par2 [m.b.t. een ruimte] à travers3 [m.b.t. een vermenging] dans4 [vanwege] à cause de♦voorbeelden:door ijverig te werken, kun je dat doel bereiken • en travaillant avec zèle, tu peux atteindre ce butdoor de kamer lopen • aller et venir dans la piècede kogel drong door de muur • la balle a traversé le murdoor de tuin lopen • se promener dans le jardinde trein ging door de tunnel • le train traversa le tunnelz'n hoofd door het venster steken • passer la tête par la fenêtredoor ziekte verhinderd zijn • être empêché pour cause de maladie -
5 af en aan lopen
af en aan lopen -
6 af
afI 〈 bijwoord〉1 [m.b.t. een verwijdering] de2 [m.b.t. het uitgangspunt] à partir de3 [m.b.t. tijd] depuis4 [m.b.t. een nadering] vers♦voorbeelden:af en aan lopen • aller et veniraf en toe • de temps en tempseen eindje van de weg af • à une certaine distance de la route〈 figuurlijk〉 van iemand af zijn • être débarrassé de qn.van elkaar af zijn • être séparéje bent nog niet van me af • tu auras de mes nouvellesvan de brug af (gerekend) het derde huis • la troisième maison à partir du pontop de minuut af • exactement〈m.b.t. dier〉 af! • couché!iemand te vlug af zijn • être plus rapide que qn.II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [afgemat] éreinté2 [afgewerkt; uit] fini3 [sport en spel] éliminé♦voorbeelden: -
7 de straat op en neer lopen
de straat op en neer lopen -
8 door de kamer lopen
door de kamer lopen -
9 hij liep onvermoeibaar heen en weer
hij liep onvermoeibaar heen en weerinfatigable, il n'arrêtait pas d'aller et venirDeens-Russisch woordenboek > hij liep onvermoeibaar heen en weer
-
10 onvermoeibaar
♦voorbeelden:hij liep onvermoeibaar heen en weer • infatigable, il n'arrêtait pas d'aller et venir -
11 op
op1I 〈 bijwoord〉1 [omhoog] en haut♦voorbeelden:1 tegen iemand op kunnen • valoir qn.ik moet op • il faut que je me lèvede straat op en neer lopen • aller et venir dans la ruehet gaat met hem op en neer • il a des hauts et des baszit het er weer op? • alors, ça y est?II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [m.b.t. een toestand] fini♦voorbeelden:het geld is op • il n'y a plus d'argentdie jas is op • ce manteau est uséde soep op maken • finir le potage————————op2〈 voorzetsel〉1 [algemeen] sur2 [m.b.t. een tijdstip; ook m.b.t. de wijze waarop] à3 [tegen] contre♦voorbeelden:op een eiland • dans une îlehij woont op een gracht • il habite sur un des canauxop de grond • par terreop zijn kamer • dans sa chambreop kantoor • au bureauop de motor • à, en motoop het platteland • à la campagneop school • à l'écoleop straat • dans la rueop de trap • dans l'escalierop de eerste verdieping • au premier (étage)op zee • en merde auto loopt 1 op 8 • la voiture fait du 12, 5 aux centéén op de duizend • un sur mille→ link=geluk gelukop elektriciteit lopen • marcher à l'électricitéop een maandag • un lundiop die manier • de cette façonop mijn wandeling • pendant ma promenadeop zijn Frans • à la françaisetot op • jusqu'à -
12 halen
2 [bij zich laten komen] faire venir3 [behalen] obtenir♦voorbeelden:1 waar haal jij je vlees? • où achètes-tu ta viande?iemand komen halen • venir prendre qn.een zakdoek uit z'n zak halen • sortir un mouchoir de sa pocheiets uit een la halen • prendre qc. dans un tiroirwaar moet ik dat geld vandaan halen? • et où trouverai-je tout cet argent?daar valt niets te halen • il n'y a rien à y gagnerwaar haalt hij het vandaan? • où a-t-il pris ça?; 〈 ironisch〉 où va-t-il chercher ça?iets naar zich toe halen • 〈 figuurlijk〉 mettre son empreinte sur qc.de boot halen • arriver à temps pour prendre le bateaude trein niet halen • manquer le trainhij haalt het niet bij jou • il ne t'arrive pas à la chevilledat haalt het niet bij … • cela n'est rien auprès de …hij weet nog een aardig geluid uit de piano te halen • il arrive à tirer des sons très convenables de ce pianoer van alles bij halen • se perdre dans des digressionsiemand erin halen • associer qn. à qc. 〈bijv. zaak, gesprek〉eruit halen wat erin zit • 〈 het uiterste vergen〉 tirer le maximum de qc.; 〈 maximaal van iets gebruik maken〉 profiter au maximum de qc.omhoog halen • monteromlaag halen • descendreiemand onderuit halen • étaler qn.alles overhoop halen • tout chambouler〈 figuurlijk〉 iemand naar beneden halen • mettre qn. plus bas que terreiemand uit de wedstrijd halen • retirer un joueur de la compétitionvlekken uit kleren halen • détacher des vêtementsvechters uit elkaar halen • séparer des combattantsgaren uit elkaar halen • démêler les fils d'un écheveaueen machine uit elkaar halen • démonter une machine〈 figuurlijk〉 voor zich halen • se représenter (qc.) en esprit1 [met moeite ademen] respirer avec difficulté♦voorbeelden: -
13 pas
pas1I 〈de〉♦voorbeelden:een veerkrachtige pas • un pas soupleiemand de pas afsnijden • couper la route à qn.de pas inhouden • ralentir le paser flink de pas inzetten • y aller d'un pas gaillardpas op de plaats maken • piétiner sur placezijn pas versnellen • presser le pastwee passen hier vandaan • à deux pas d'iciII 〈 het〉♦voorbeelden:in iets te pas komen • être nécessaire (à)jouw gedrag komt hier niet te pas • ton attitude est déplacéevan pas • opportunjuist van pas komen, te pas komen • 〈 op het goede tijdstip〉 tomber à pic; 〈 gelegen komen〉 venir au bon momentniet van pas • hors de proposdat zou uitstekend van pas komen • cela nous arrangerait biendat geeft geen pas • cela ne se fait pas————————pas25 [in nog hogere mate] 〈 onderwerp〉 voilà qui; 〈 lijdend voorwerp〉 voilà ce que, ça, c'est du, de la 〈+ zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:werktuigdelen pas maken • ajuster des pièceshet pas getrouwde stel • les jeunes mariéshij is pas aangekomen • il vient d'arriverik heb hem pas nog gezien • je l'ai vu l'autre jour encorezo pas • à l'instanthet is pas tien uur • il n'est que dix heureshet is pas een jaar geleden • il y a un an seulementwe zijn pas in Utrecht • nous ne sommes qu'à Utrechtdan pas • alors seulementzij is vanavond pas aangekomen • elle est seulement arrivée ce soirpas toen hij weg was begreep ik … • ce n'est qu'après son départ que j'ai compris …5 dat is pas lekker! • voilà qui est bon!dat is pas hard werken! • c'est ce qui s'appelle travailler! -
14 ver
3 [zich uitstrekkend over een grote afstand] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 long/longue♦voorbeelden:een sprong van een meter ver • un saut d'un mètrein de verre toekomst • dans un lointain avenireen ver vooruitzicht • une perspective lointaineeen verre voorvader • un lointain ancêtrever gevorderd zijn • avoir bien progresséje hebt te ver gegooid • tu as jeté la balle, la pierre (etc.) trop loindat is ver gezocht • c'est tiré par les cheveuxde nacht is ver gevorderd • il est déjà bien tardver komen • aller loinver met iets komen • bien avancer qc.met die vijftig gulden zul je niet ver komen • tu n'iras pas loin, avec ces cinquante florinsver vooruitzien • voir loinnog (altijd) even ver zijn • ne pas être plus avancé (qu'auparavant)de vrede is nog ver te zoeken • la paix n'est pas pour demainde vanillesmaak is in deze pudding ver te zoeken • il faut de la bonne volonté pour trouver à ce flan un goût de vanillehoe ver is het nog? • c'est encore loin?hoe ver bent u? • où en êtes-vous?u gaat te ver! • vous allez trop loin!dat gaat te ver! • c'est trop fort!ver weg • loinzo ver loop ik niet • je ne vais pas faire tout ce trajet à piedzo ver reikt mijn macht niet • mon pouvoir ne s'étend pas jusque-làzo ver zijn we nog niet • on n'en est pas encore làhij is ver boven de vijftig • il a largement dépassé la cinquantainever na middernacht • bien après minuittot ver in de nacht • jusqu'à une heure avancée de la nuitver uit, van elkaar liggen • être éloignésvan ver komen • venir de loinver van de weg af liggen, staan • être loin de la routehet is ver van het station naar de stad • il y a loin de la gare à la ville2 iemand ver overtreffen • être très supérieur à qn.ver heen zijn • 〈 dronken〉 être bien parti; 〈m.b.t. bewustzijn〉 être à peine conscient; 〈 zeer ziek〉 être au plus malver in de minderheid blijven • être nettement minoritairever onder het gemiddelde • bien au-dessous de la moyennedat het zo ver met iemand kan komen! • que l'on puisse tomber si bas! -
15 halen
-
16 aanlopen
3 [genoemde kleur krijgen] devenir4 [m.b.t. wiel e.d.] frotter♦voorbeelden:die kat is komen aanlopen • on a trouvé ce chat (devant notre porte)daar komt hij aanlopen, aangelopen • le voilà qui arriveachter iemand aanlopen • courir après qn.; 〈 figuurlijk〉 prendre qn. pour modèlebij iemand aanlopen • passer chez qn.tegen iets aanlopen • se heurter à qc.; 〈 figuurlijk〉 tomber sur qc.zo is hij tegen zijn vrouw aangelopen • c'est ainsi qu'il a rencontré sa femme -
17 laten
1 [algemeen] laisser2 [ergens in bergen] mettre♦voorbeelden:hij kan het roken niet laten • il ne peut pas s'empêcher de fumerdat laat mij koud • ça me laisse froidde deur open laten • laisser la porte ouverteiemand laten begaan • laisser faire qn.dat laat zich denken • cela se conçoitik heb het op tafel laten liggen • je l'ai oublié sur la tableik heb mij laten wijsmaken (dat) • je me suis laissé dire (que)wil je dat wel eens laten! • as-tu bientôt fini!een meisje laten zitten • laisser tomber une fillelaat dat! • ça suffit!het erbij laten (zitten) • en rester làhij kan het niet laten • il ne peut pas s'en empêcherik kan het niet laten te … • je ne peux m'empêcher de …laat maar! • laisse!laat maar zitten! • 〈m.b.t. wisselgeld〉 gardez la monnaie!daar zullen we het bij laten! • nous en resterons là!laat de kat maar in de tuin • laisse le chat aller au jardinhij werd in de kamer gelaten • on le fit entreriemand met rust laten • laisser qn. tranquille2 waar moet ik het boek laten? • où est-ce que je dois mettre le livre?waar laat die jongen al dat eten? • où est-ce que ce garçon fourre toute cette nourriture?zijn gedachten laten gaan • laisser libre cours à ses idéesiemand laten halen • envoyer chercher qn.de dokter laten komen • faire venir le médecinlaat me niet lachen! • laissez-moi rire!zich laten leiden • se laisser conduireiemand iets laten weten • faire savoir qc. à qn.¶ waar heb ik mijn potlood gelaten? • qu'ai-je fait de mon crayon?en laat hij het nu nog doen ook! • et le plus beau c'est qu'il le fait!laten wij elkaar helpen • aidons-nous les uns les autreslaten we nu maar opschieten! • allons, dépêchons-nous!laat staan • moins encorelaat ze mooi zijn, erg verstandig is ze niet • si elle est belle, elle n'est pas très maligne!laat het nu net beginnen te gieten • et voilà qu'il commence à pleuvoirde lamp naar beneden laten • descendre la lampe→ link=blauwblauw blauwblauw -
18 lip
♦voorbeelden:gesprongen lippen • lèvres gercéeszijn lippen ergens bij aflikken • se lécher les lèvresde lippen op elkaar klemmen • pincer les lèvresde lip laten hangen • faire la moueeen glas aan de lippen brengen • porter un verre à ses lèvreszich op de lippen bijten • se mordre les lèvres〈 figuurlijk〉 iemand op de lip zitten • 〈 dichtbij〉 ne pas quitter qn. d'une semelle; 〈 opjagen〉 harceler qn.over de lippen rollen • venir aux lèvres¶ aan iemands lippen hangen • être suspendu aux lèvres de qn.→ link=water water -
19 schelen
2 [ter harte gaan] importer (à qn.)3 [ontbreken] manquer♦voorbeelden:zij scheelt een hoofd met hem • 〈 groter〉 elle a une tête de plus que lui; 〈 kleiner〉 elle a une tête de moins que luidat scheelt! • ah mais ça change tout!dat scheelt veel • ça fait une grande différencehet scheelt weinig • ça ne fait pas une grande différencezij schelen niet veel in leeftijd • il n'y a pas une grande différence d'âge entre euxwat kan me dat schelen? • qu'est-ce que ça peut bien me faire?het kan mij weinig schelen • peu m'importedat scheelt maar weinig • il s'en faut de peuwat scheelt je? • il y a quelque chose qui ne va pas?er scheelt altijd iets aan (bij hem) • il n'est jamais contentik weet heel goed wat er aan scheelt • je sais très bien ce qui ne va paswat scheelt er aan dat boek? • qu'est-ce que tu lui reproches, à ce livre? -
20 slaan
2 〈 in het gezicht〉 gifler (qn.)3 [door een zwaaiende beweging op, van de plaats brengen; ook m.b.t. het oog, de blik] jeter4 [van het speelbord verwijderen] prendre♦voorbeelden:een steen sloeg een barst in het raam • une pierre a fêlé la vitreeiwit slaan • battre les blancs d'oeufsde gevangenen werden geslagen • les prisonniers étaient battuseen spijker in de muur slaan • enfoncer un clou dans le murde trommel slaan • battre le tambouralles kort en klein slaan • tout démolirzich door het werk heen slaan • venir à bout de son travail〈 figuurlijk〉 niet van iemand af te slaan zijn • être toujours pendu aux basques de qn.〈 figuurlijk〉 ergens niet weg te slaan zijn • ne pouvoir être délogé de qp.iemand in elkaar slaan • rouer qn. de coupsiemand in het gezicht slaan • frapper qn. au visagede bal over het hek slaan • envoyer le ballon par-dessus la grillestof uit een tapijt slaan • battre un tapisstof van zijn jas slaan • secouer la poussière de son manteau; épousseter son manteau 〈 met borstel〉2 iemand een mantel om het lichaam slaan • envelopper qn. dans un manteaude armen om de hals van iemand slaan • jeter les bras autour du cou de qn.zijn arm om iemand heen slaan • enlacer qn.de armen over elkaar slaan • croiser les bras2 [m.b.t. hart, pols; ook deur, trom] battre3 [m.b.t. klok] sonner4 [+ op][betreffen] concerner5 [begin maken met] se mettre (à faire qc.)♦voorbeelden:hard slaan • taper durmet de vleugels slaan • battre des ailesmet de armen en benen slaan • se démenerer maar op los slaan, in het wilde weg slaan • taper dans le taser flink op los slaan • ne pas y aller de main mortehet schip slaat aan stukken • le navire se brisehet water slaat tegen het schip • l'eau bat le navirede regen slaat tegen de ruit • la pluie fouette contre la vitrehet slaan van het hart • le battement du coeurhet slaan van de regen • le fouettement de la pluiehet slaat twee uur • deux heures sonnentdat slaat nergens op • ça ne rime à riendat slaat op de huidige situatie • cela se rapporte à la situation actuelleoverboord slaan • passer par-dessus bordde angst slaat hem om het hart • l'angoisse le paralysede rook slaat me op de adem • la fumée me suffoquetegen de grond slaan • tomber par terrede vlammen sloegen uit het dak • les flammes jaillissaient du toit
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Aller et venir — ● Aller et venir marcher en long et en large … Encyclopédie Universelle
Aller, envoyer, venir quérir quelqu'un, quelque chose — ● Aller, envoyer, venir quérir quelqu un, quelque chose aller, envoyer, venir les chercher. ● Aller, envoyer, venir quérir quelqu un, quelque chose être répandue, divulguée oralement, en parlant d une nouvelle … Encyclopédie Universelle
venir — [ v(ə)nir ] v. intr. <conjug. : 22; auxil. être> • 880; lat. venire I ♦ (Sens spatial) Marque un déplacement qui aboutit ou est près d aboutir au lieu où se trouve le locuteur ou un point de référence. ⇒ 1. aller, fam. s amener, se déplacer … Encyclopédie Universelle
aller — 1. (a lé) v. n. et irrég. Je vais ou je vas (celui ci est beaucoup moins usité que je vais, qui est seul admis dans la forme interrogative : où vais je ?), tu vas, il va, nous allons, vous allez, ils vont ; j allais ; j allai ; j irai ; j… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
aller — ALLER. v. n. Marcher, se mouvoir sur ses pieds d un endroit à un autre, d un lieu à un autre lieu, soit proche, soit éloigné. Il se dit des hommes & des animaux. C est un homme qui peut aller tout le jour sans se lasser. ce cheval ne veut plus… … Dictionnaire de l'Académie française
aller — ALLER. v. n. Je vais, ou je vas, tu vas, il va; nous allons, vous allez, ils vont. J allois. Je suis allé. J allai. J irai. J irois. Va. Que j aille. Que j allasse. Allant. Allé. Se mouvoir, se transperter d un lieu à un autre. Aller vîte. Aller… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
venir — (ve nir), je viens, tu viens, il vient, nous venons, vous venez, ils viennent ; je venais ; je vins, nous vînmes ; je viendrai ; je viendrais ; viens, qu il vienne, venons, venez ; que je vienne, que nous venions, que vous veniez ; que je vinsse … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
aller — 1. aller [ ale ] v. <conjug. : 9> • aler XIe; alare VIIIe; réduction mal expliquée du lat. ambulare, syn. de ire « aller » dans la langue fam.; fut. et condit., du lat. ire; vais, vas, vont, du lat. vadere I ♦ V. intr. A ♦ Marque le… … Encyclopédie Universelle
VENIR — v. n. ( Je viens, tu viens, il vient ; nous venons, vous venez, ils viennent. Je venais. Je vins. Je suis venu. Je viendrai. Je viendrais. Viens, venez. Que je vienne. Que je vinsse. Venant. ) Se transporter d un lieu à un autre dans lequel est,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
VENIR — v. intr. Se transporter d’un lieu à un autre dans lequel est, était ou sera celui qui parle, ou à qui l’on parle, ou dans lequel on suppose celui qui parle. Il est venu ici. Il est venu à pied, à cheval, en voiture. Il viendra demain. Il va venir … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
ALLER — v. n. ( Je vais ou je vas, tu vas, il va ; nous allons, vous allez, ils vont. J allais. Je suis allé. J allai. J irai. J irais. Va. Que j aille. Que j allasse. Allant. Allé. L expression Je vas ne s emploie que rarement, et dans le langage… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)