-
41 не принимать
prepos.1) gener. afwijzen, aanvechten, afstemmen, rebuteren, verwerpen2) milit. ketsen (предложение и т.п.) -
42 отвергать
v1) gener. afstemmen, verschoppen, versmaden, versmijten, weggooien, wegwerpen, afwijzen, loochenen (что-л.), rebuteren, verstoten, verwerpen2) milit. ketsen -
43 провалить при голосовании
vgener. afstemmenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > провалить при голосовании
-
44 согласовать
vgener. afstemmen op, in overeenstemming brengen -
45 defeat
n. nederlaag, verlies--------v. overwinnen, winnen; verijdelendefeat1[ diffie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:defeat of an opponent • overwinning op een tegenstander————————defeat2〈 werkwoord〉1 verslaan ⇒ overwinnen, winnen van♦voorbeelden:2 be defeated in an attempt • een poging zien mislukken/stranden -
46 dial
n. wijzerplaat, kiesschijf--------v. draaien (telefoneren)dial1[ dajjəl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————dial2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
47 gear to
gear to1 afstemmen op ⇒ in/afstellen op♦voorbeelden:1 be geared to • ingesteld zijn op, berekend zijn op -
48 individualize
v. individualiseren; kenmerken als individu of persoonindividualize, individualise[ indivvidzjoeəlajz] 〈zelfstandig naamwoord: individualization〉1 toesnijden ⇒ aanpassen, afstemmen2 individualiseren ⇒ onderscheiden; afzonderlijk ingaan op -
49 key
adj. sleutel- (persoon enz.); belangrijkst; centraal; belangrijk; noodzakelijk--------n. sleutel; oplossing; toets; toonaard; muzieksleutel--------n. sleutel; toegang, oplossing, verklaring; toon, toonaard (in de muziek); toets (v. piano, schrijfmachine), klep (v. blaasinstrument); een laagliggend eiland--------v. vals (v. zingen); niet harmoniëren met; spannen; vastzetten; intoetsen; opschroeven, opdraaien spannen; stemmen (muziek)key1[ kie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 sleutel 〈van slot; om iets vast te draaien〉 ⇒ 〈 figuurlijk〉 toegang; (strategische) sleutel; oplossing, verklaring; 〈 schaakspel〉 sleutelzet; opwindknop 〈 van horloge〉♦voorbeelden:key to the mystery • sleutel van het raadselin key • zuiverout of key, off key • valsbe in/out of key with • passen/niet passen bij→ minor minor/————————key21 sleutel- ⇒ hoofd-, bepalend, voornaamste♦voorbeelden:1 key factor • belangrijkste/determinerende factorkey figure • sleutelfiguurkey industry • sleutelindustriekey issue • hoofdthemakey job/position • sleutelpositiekey man • sleutelpersoon, centrale figuur, spilkey official • topambtenaarkey question • hamvraagkey role • sleutelrol, belangrijkste rolkey witness • hoofdgetuige, voornaamste getuige————————key3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 the factories are keyed to the needs of the port • de fabrieken zijn gericht op de behoeften van de havenhis speech was keyed to the political situation • zijn rede was afgestemd op de politieke situatie→ key up key up/ -
50 modulate
v. moduleren; vormen[ modjoeleet] 〈zelfstandig naamwoord: modulation〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 regelen ⇒ afstemmen, reguleren -
51 tailor
n. kleermaker--------v. maken (kleren); aanpassentailor1[ teelə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————tailor2〈 werkwoord〉2 aanpassen ⇒ op maat knippen, afstemmen♦voorbeelden: -
52 tune in to
tune in to -
53 automatic tuning
automatisch afstemmen -
54 recalibrate
v. opnieuw afstemmen, opnieuw aanpassen; opnieuw instemmen; he opnieuw bevestigen van nauwkeurigheid van een apparaat; opnieuw goedkeuren van nauwkeurigheid; weer bepalen van het niveau -
55 accord
accord [aakor]〈m.〉1 overeenstemming ⇒ harmonie, eensgezindheid2 overeenkomst ⇒ schikking, vergelijk3 goedkeuring ⇒ toestemming, instemming♦voorbeelden:tomber, se mettre d' accord • het eens wordenmettre d' accord • tot overeenstemming brengend' accord 〈 informeel〉, d' acc. • in orde, okayaccord de principe • beginselakkoordaccord sur les salaires • loonakkoordaccord sectoriel • deelakkoordconclure, passer un accord • een akkoord sluiten1. m2) overeenkomst3) goedkeuring4) akkoord, samenklank [muziek]2. d'accordinterjgoed, in orde, okee -
56 accorder
accorder [aakordee]1 in overeenstemming brengen ⇒ doen overeenstemmen, overeenbrengen2 toegeven ⇒ toestemmen, erkennen3 verlenen ⇒ toestaan, toekennen♦voorbeelden:♦voorbeelden:v2) toegeven, toestemmen3) verlenen4) toekennen [waarde, belang]5) stemmen [muziek] -
57 adapter
-
58 ajuster
ajuster [aazĵuustee]1 passend maken ⇒ aanpassen, op elkaar afstemmen2 aanleggen op ⇒ mikken op, richten♦voorbeelden:ajuster son coup • iets goed bedenken, in elkaar zettenvêtement ajusté • nauwsluitend kledingstukvêtement mal ajusté • slecht zittend kledingstuk1 passen (bij, in, op)1. v1) pasklaar/passend maken, aanpassen2) in orde brengen [kleding]3) richten, mikken (op) [wapen]2. s'ajusterv -
59 aligner
-
60 approprier
approprier [aaproprie.ee]1 aanpassen (aan) ⇒ afstemmen (op), geschikt maken (voor)1. v(à) aanpassen (aan), geschikt maken (voor)2. s'approprierv(à)
Страницы