-
1 sperren
sperrenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 eine Straße sperren • een straat, weg afsluiten, afzettenjemandem den Weg sperren • iemand de weg versperrengesperrt! • verkeer gestremd!jemandem das Konto sperren • iemands rekening blokkeren1 zich verzetten ⇒ tegenspartelen, tegenstribbelen -
2 abschließen
abschließenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:mit der Welt abschließen • met de wereld brekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ein abgeschlossenes Ganzes • een afgerond geheelein Kragen schließt das Kleid ab • de jurk is met een kraag afgezetsich abschließen • zich afsluiten, zich afzonderen -
3 abkapseln
abkapseln1 inkapselen ⇒ afzonderen, afsluiten♦voorbeelden:1 sich gegen eine Sache, von einer Sache abkapseln • zich voor, van iets afsluitenein in sich abgekapselter Mann • een in zichzelf gekeerd man -
4 verschließen
verschließen♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
5 Wasser
Wasser〈o.; Wassers, Wasser of Wässer〉♦voorbeelden:stehendes Wasser • stilstaand water〈 figuurlijk〉 jemandem das Wasser abgraben • iemand in zijn bestaan bedreigen, iemand het gras voor de voeten wegmaaienWasser abstoßend, abweisend • waterafstotendWasser führend • water afvoerend, met water erinder Fluss führt viel Wasser • er staat veel water in de rivierWasser lassen, 〈 informeel〉sein Wasser abschlagen • wateren, urineren〈 figuurlijk〉 Wasser in die Elbe, in den Rhein, ins Meer tragen • uilen naar Athene, water naar de zee dragendas Wasser schoss ihr in die Augen • haar ogen schoten vol tranen〈informeel; figuurlijk〉 mit allen Wassern gewaschen • van alle markten thuis, uitgekooktein Zimmer mit fließendem Wasser • een kamer met stromend waterein Schiff zu Wasser bringen, lassen • een schip te water latenzu Wasser und zu Land(e) • te land en te water〈informeel; figuurlijk〉 der Vorwurf läuft an ihm ab wie Wasser • dat verwijt raakt zijn koude kleren nietbis dahin läuft noch viel Wasser den Bach, Berg, Rhein hinunter • er zal nog veel water door de Rijn lopen voor het zover is〈 spreekwoord〉 der Krug geht so lange zu Wasser, bis er zerbricht • de kruik gaat zolang te water tot ze breekt -
6 abdichten
abdichten1 (af)dichten ⇒ afsluiten, isoleren -
7 abdrosseln
-
8 abrechnen
abrechnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
9 abriegeln
abriegeln1 (ver)grendelen ⇒ afsluiten, barricaderen -
10 abschneiden
abschneiden1 het er goed, slecht afbrengen ⇒ een goed, slecht figuur slaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉5 beroven van, ontnemen♦voorbeelden:3 jemandem den Weg abschneiden • iemand de pas afsnijden, iemand voor zijnjemandem das Wort abschneiden • iemand in de rede vallen -
11 abschotten
-
12 absperren
absperren1 (af)sluiten ⇒ op slot doen; versperren♦voorbeelden:1 zich afsluiten, zich afzonderen♦voorbeelden:1 das Land sperrt sich gegen ausländische Einflüsse ab • het land sluit zich af voor buitenlandse invloeden -
13 das Wasser abdrehen
-
14 deckeln
-
15 ein Geschäft festmachen
-
16 eine Straße sperren
een straat, weg afsluiten, afzetten -
17 einigeln
einigeln, sich -
18 festmachen
festmachen1 (af)meren, aanleggenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vastleggen ⇒ bepalen, overeenkomen♦voorbeelden: -
19 jemandem das Gas sperren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem das Gas sperren
-
20 pfropfen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Parti Populaire — – PersonenPartij Parteivorsitzender … Deutsch Wikipedia