-
1 plaats
♦voorbeelden:de plaats bepalen • localisereen plaats bespreken • retenir une placeiemands plaats innemen • prendre la place de qn.het is hier de plaats niet om • ce n'est pas l'endroit indiqué pourplaats maken (voor iemand) • faire place (à qn.)deze tafel neemt veel plaats in • cette table prend beaucoup de placeneemt u a.u.b. plaats • veuillez vous asseoir, s.v.p.een plaats openlaten • laisser une placezijn plaats niet weten • ne pas connaître sa placein, op de eerste plaats • en premier lieuterug naar zijn plaats gaan • retourner à sa placeop de plaats rust • reposop z'n plaats • à sa placeop uw plaatsen!, klaar, af! • à vos marques, prêts, partez!zijn gezin komt op de eerste plaats • sa famille passe avant (tout)〈 figuurlijk〉 iemand op zijn plaats zetten • remettre qn. à sa placeter plaatse • sur placevan plaats veranderen • changer de placeniet van zijn plaats te krijgen zijn • ne pas pouvoir être délogé de sa placede eerste plaats innemen • prendre la première placeop de eerste plaats staan • être le premiereen gewijde plaats • un lieu sainter is op verschillende plaatsen regen gevallen • il a plu à différents endroitshij is op een zekere plaats • il est au petit endroitje kunt niet op twee plaatsen tegelijk zijn • on ne peut pas être partout à la foisop die plaats doet het pijn • c'est à cet endroit que ça fait malop sommige plaatsen gaat de verf eraf • la peinture se détache par endroits¶ iets in de plaats stellen van • substituer qc. àvoor iets, iemand in de plaats komen • remplacer qc., qn.in plaats van • au lieu dein plaats dat hij nu zelf kwam • au lieu de venir lui-mêmein jouw plaats deed ik het • à ta place, je le ferais -
2 aansluiten
1 [verbinden] relier (à)♦voorbeelden:verkeerd aangesloten zijn • ne pas avoir obtenu le bon numérou bent verkeerd aangesloten • vous vous trompez de numéro1 [passen] correspondre♦voorbeelden:deze treinen sluiten op elkaar aan • il y a une correspondance entre ces trains¶ wilt u daar aansluiten? • voulez-vous prendre votre place dans la queue?III 〈wederkerend werkwoord; zich aansluiten〉1 [zich voegen in, bij] se joindre (à)2 [partij, standpunt kiezen] adhérer (à)♦voorbeelden: -
3 iemands plaats innemen
iemands plaats innemenprendre la place de qn. -
4 wilt u daar aansluiten?
wilt u daar aansluiten?voulez-vous prendre votre place dans la queue? -
5 zetten
1 [doen zitten] asseoir2 [plaatsen] mettre3 [aannemen] prendre4 [bereiden] préparer5 [in de vereiste stand brengen] remettre (en place)6 [drukwezen] composer7 [verwedden] miser♦voorbeelden:een huis (laten) zetten • (faire) construire une maisonstoelen zetten • placer des chaisesiemand gevangen zetten • écrouer qn.geld vast zetten • bloquer une somme d'argentde muziek zachter zetten • baisser le son de la musiqueiemand eruit zetten • expulser qn.knopen aan een jas zetten • coudre des boutons à un pardessusiets in elkaar zetten • monter qc.geld op zijn rekening zetten • verser de l'argent sur son compteiets op zijn plaats zetten • ranger qc.〈 figuurlijk〉 zich over iets heen zetten • digérer qc.het zetten van een tekst • la composition d'un texte¶ iemand niet kunnen zetten • ne pas pouvoir sentir qn.zich aan iets zetten • se mettre à qc.iemand aan het werk zetten • mettre qn. au travailalles op alles zetten • faire l'impossible (pour que <+ aanvoegende wijs>)het op een lopen zetten • prendre ses jambes à son couhet op een huilen zetten • se mettre à pleurer -
6 hart
♦voorbeelden:in hart en nieren • dans l'âmevan ganser harte • de tout coeuraan een gebroken hart lijden • avoir le coeur briséhij heeft een goed hart • il a bon coeuriemand een goed hart toedragen • vouloir du bien à qn.het Heilig Hart • le Sacré-Coeureen klein hartje hebben • avoir le coeur tendreiemand een kwaad hart toedragen • être mal disposé envers qn.hij draagt die zaak een warm hart toe • cette affaire lui tient à coeureen zwak hart hebben • avoir le coeur faibleiemands hart breken • briser le coeur de qn.mijn hart draaide om in mijn lijf • 〈 schrikken〉 mon sang n'a fait qu'un tour; 〈 walgen〉 cela me soulevait le coeurhet hart op de juiste plaats dragen, hebben • avoir le coeur bien placé〈 figuurlijk〉 zijn hart aan iets geven • s'engager avec coeur dans qc.heb het hart eens! • ose un peu!het hart op de tong hebben • avoir le coeur sur les lèvreshart voor een zaak hebben • prendre une affaire à coeurik hield mijn hart vast • je frémissais à cette penséemet kloppend hart • le coeur battanthet hart klopte hem in de keel • le coeur lui battait dans la gorgezijn hart luchten (bij iemand) • ouvrir son coeur (à qn.)je kunt je hart ophalen • vous pouvez vous en donner à coeur joiez'n hart uit z'n lijf spugen • rendre tripes et boyauxiemand een hart onder de riem steken • remonter le moral à qn.bij iemand zijn hart uitstorten • ouvrir son âme à qn.zijn hart aan iemand verloren hebben • s'être épris de qn.zijn hart aan iets verpanden • se livrer corps et âme à qc.het hart zonk hem in de schoenen • le coeur lui manquahet aan het hart hebben • souffrir du coeur〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 laat het niet aan je hart komen! • ne t'en fais pas!iemand aan het hart drukken • presser qn. contre son coeurdat gaat hem aan het hart • cela le toucheiemand na aan het hart liggen • être cher à qn.dat ligt mij het naast aan het hart • c'est ce qui me tient le plus à coeurin mijn hart • dans mon for intérieuriemand in zijn hart gesloten hebben • porter qn. dans son coeuriets met hart en ziel doen • faire qc. de tout son coeurzich met hart en ziel aan iets wijden • se donner corps et âme à qc.dat is een man naar mijn hart • c'est un homme selon mon coeur〈 figuurlijk〉 iemand op het hart trappen • blesser qn.iets op zijn hart hebben • avoir qc. sur le coeuriemand iets op het hart drukken, binden • recommander (vivement) qc. à qn.iets niet over zijn hart kunnen verkrijgen • ne pouvoir se résoudre à qc.iets ter harte nemen • prendre qc. à coeurdat gaat mij zeer ter harte • cela me tient fort à coeurdat is mij uit het hart gegrepen • voilà qui est parlervan zijn hart geen moordkuil maken • dire ce qu'on a sur le coeurdat moet mij toch van het hart • je ne peux m'empêcher de le direvan harte gefeliciteerd! • félicitations!hart voor het werk hebben • avoir du coeur à l'ouvrage〈 spreekwoord〉 waar het hart vol van is, loopt de mond van over • la bouche parle de l'abondance du coeur→ link=oog oog -
7 aan de conferentietafel gaan zitten
aan de conferentietafel gaan zittenDeens-Russisch woordenboek > aan de conferentietafel gaan zitten
-
8 aanschuiven
1 [schuivend dichterbij komen] s'approcher en traînant les pieds♦voorbeelden:1 kan ik bij u aanschuiven? • puis-je prendre place à votre table?II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [schuivend dichterbij brengen] rapprocher (en traînant, en glissant) -
9 beslag
♦voorbeelden:3 beslag leggen op een deel van iemands salaris • (faire) saisir une part du salaire de qn.beslag leggen op iets • s'approprier qc.beslag leggen op iemand • accaparer qn.iemands tijd in beslag nemen • prendre le temps de qn.iemands aandacht in beslag nemen • accaparer l'attention de qn.haar werk neemt haar helemaal in beslag • son travail l'accapare entièrementplaats in beslag nemen • tenir de la place -
10 beweging
♦voorbeelden:1 uit eigen beweging iets doen • faire qc. de son propre chefer is geen beweging in dit meubelstuk te krijgen • il n'y a pas moyen de déplacer ce meubleer is geen beweging in deze auto te krijgen • impossible de faire démarrer cette voiturebeweging nemen • prendre du mouvementzich in beweging zetten • se mettre en mouvementde gezondheidszorg is in beweging • le secteur de la santé est en pleine évolutionde gemoederen in beweging weten te krijgen • éveiller les esprits¶ wat een saaie beweging! • ce que c'est rasoir! -
11 conferentietafel
♦voorbeelden: -
12 de eerste plaats innemen
de eerste plaats innemen -
13 gat
♦voorbeelden:een afgelegen gat • un trou perduhet ene gat met het andere stoppen • faire un trou pour en boucher un autrezij viel een gat in haar hoofd • elle s'est ouvert le crâne en tombanteen gat in de dag slapen • faire la grasse matinéehij heeft een gat in z'n hand • l'argent lui file entre les doigtseen gat in de lucht springen • bondir de joiezoeken in alle gaten en hoeken • chercher partouteen gat in de markt • un créneau commercialeen gat in een kies • une carieeen kous met een gat • un bas trouéergens geen gat meer in zien • ne pas savoir comment s'en tirer2 zijn gat aan iemand afvegen • prendre qn. pour de la merdezij heeft haar gat daar aardig ingedraaid • elle s'est bien débrouillée pour s'y faire sa placeiemand z'n gat likken • lécher le cul à qn.geen hemd, broek aan zijn gat hebben • être dans la dècheiemand achter z'n gat lopen • filer le train à qn.iemand achter zijn (luie) gat zitten • être toujours sur le dos de qn.alles achter zijn gat laten liggen • laisser tout traînermet zijn gat in de boter vallen • avoir une veine de cocudat ligt op z'n gat • ça a foiréop z'n gat vallen • tomber les quatre fers en l'airop z'n (luie) gat zitten • rester le cul collé sur la chaise¶ iemand in de gaten hebben • avoir qn. à l'oeildat loopt in de gaten • ça tire l'oeiliets in de gaten hebben • s'apercevoir de qc.in de gaten houden • tenir à l'oeilniets in de gaten hebben • n'y voir que du bleu -
14 kan ik bij u aanschuiven?
kan ik bij u aanschuiven?puis-je prendre place à votre table? -
15 leiding
♦voorbeelden:belast zijn met de leiding van de vergadering • être chargé de présider la réunionleiding geven (aan) • être à la tête (de)de leiding (in handen) hebben • avoir la direction (de)Ajax heeft de leiding met 2 tegen 1 • Ajax mène par 2 à 1het orkest onder leiding van A. • l'orchestre sous la direction d'A.onder leiding staan • être placé sous la direction (de qn.) -
16 voet
♦voorbeelden:1 op voet van gelijkheid met iemand omgaan • traiter qn. d'égal à égalde voet van een glas • le pied d'un verreop blote voeten • pieds nusop gelijke voet stellen • mettre sur le même planze staan op gespannen voet • leurs rapports sont tendusop gespannen voet met iemand staan • être à conteaux tirés avec qn.zij staan op goede voet met elkaar • ils sont en bons termesop grote voet leven • vivre sur un grand piedop kleine voet leven • vivre chichementop staande voet • sur-le-champop vertrouwelijke voet staan met iemand • être intime avec qn.iemand op vrije voeten stellen • mettre qn. en libertéiemand de voeten lichten • faire un croche-pied à qn. 〈 ook figuurlijk〉iemand de voet dwars zetten • mettre des bâtons dans les roues à qn.aan iemands voeten liggen • 〈 ook figuurlijk〉 être aux pieds de qn.zich aan de voeten van iemand werpen • se jeter au pieds de qn.voet aan wal zetten • mettre pied à terreaan de voet van een berg • au pied d'une montagne〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iemands voeten spelen • se ficher de qn.onder de voet gelopen worden • être piétinéop de oude, dezelfde voet voortgaan • continuer de la même façoniemand op de voet volgen • emboîter le pas à qn.de gebeurtenissen op de voet volgen • suivre les événements de prèsde zaken op dezelfde voet voortzetten • continuer les affaires de la même façonop voet van oorlog • sur le pied de guerreop voet van vrede • en paixop voet van gelijkheid • sur un pied d'égalitéte voet gaan • aller à piedmet iets uit de voeten kunnen • être dépanné par qc.voet voor voet • pas à pas〈 figuurlijk〉 iemand iets voor de voeten gooien, werpen • jeter qc. à la tête de qn.iemand voor de voeten komen • se jeter dans les jambes de qn.iemand voor de voeten lopen • être dans les jambes de qn.met een voet in het graf staan • avoir un pied dans la tombede zieke kan geen voet verzetten • le malade ne peut (pas) mettre un pied devant l'autreik kan geen voet verzetten of hij bemoeit zich er mee • je ne peux pas bouger le petit doigt sans qu'il s'en mêlegeen voet buiten de deur zetten • ne pas mettre le nez dehorsik zet daar geen voet meer in huis • je ne mettrai plus les pieds chez euxgeen voet wijken • ne pas céder d'un poucegeen voet aan de grond krijgen • ne pas réussir à prendre pied→ link=grond grond -
17 weg
weg1〈de〉♦voorbeelden:eigen weg • chemin privéde openbare weg • la voie publique〈 figuurlijk〉 iemand van de rechte weg afleiden • détourner qn. du droit cheminde weg bereiden • préparer la voie〈 figuurlijk〉 de weg effenen voor iemand • préparer le terrain pour qn.zijn eigen weg gaan • suivre sa propre voiezijn weg vinden • faire son cheminiemand de weg wijzen • montrer le chemin à qn.aan de weg naar Delft • au bord de la route de Delftzo oud als de weg naar Kralingen, Rome • vieux comme le mondeop weg gaan (naar) • se mettre en route (pour)〈 figuurlijk〉 iemand op weg helpen • mettre qn. sur la (bonne) voiehij is op weg beroemd te worden • il est en passe de devenir célèbrede wagen ligt vast, goed op de weg • la voiture tient bien la route〈 spreekwoord〉 de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens • l'enfer est pavé de bonnes intentions〈 spreekwoord〉 wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks • qui édifie en grande place, fait maison trop haute ou trop basselangs deze onsympathieke weg • par ce moyen peu sympathiquelangs vreedzame weg • par la négociationeen weg te voet afleggen • parcourir un chemin à piediemand de weg afsnijden • couper la route à qn.zich een weg banen • se frayer un cheminmet zijn geld geen weg weten • ne pas savoir que faire de son argentiemand iets in de weg leggen • mettre des bâtons dans les roues à qn.iemand in de weg lopen • être dans les jambes de qn.dat zit me in de weg • ça m'irriteiemand in de weg staan • gêner qn.problemen uit de weg ruimen • résoudre des problèmesuit de weg kunnen • savoir comment s'y prendre (avec qn., qc.)uit de weg! • laisse(z)-moi passer!iemand uit de weg gaan • éviter qn.iemand uit de weg ruimen • liquider qn.→ link=wil wil————————weg2〈 bijwoord〉1 [afwezig] parti2 [niet te vinden] disparu3 [+ van][verrukt] fou/fol/folle4 [verwijderd] loin♦voorbeelden:weg wezen! • allez, ouste!weg met …! • à bas …!¶ als dat gebeurt ben je weg • dans ce cas-là, tu seras fichuiets weg hebben van • ressembler un peu à〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iets weg zijn • avoir pigé qc.in het wilde weg schieten • tirer au hasard
См. также в других словарях:
Prendre la place de quelqu'un, de quelque chose — ● Prendre la place de quelqu un, de quelque chose se substituer à eux … Encyclopédie Universelle
Prendre sa place, son poste — ● Prendre sa place, son poste aller les occuper … Encyclopédie Universelle
Tout le monde veut prendre sa place — Genre Jeu télévisé Périodicité Quotidienne Création Jean Michel Salomon et Romain Cousi … Wikipédia en Français
prendre — [ prɑ̃dr ] v. <conjug. : 58> • 980; lat. prehendere I ♦ V. tr. A ♦ Mettre avec soi ou faire sien. 1 ♦ Mettre dans sa main (pour avoir avec soi, pour faire passer d un lieu dans un autre, pour être en état d utiliser, pour tenir). Prendre un … Encyclopédie Universelle
place — [ plas ] n. f. • 1080 « endroit »; lat. pop. °plattea, class. platea I ♦ 1 ♦ (1370; h. XIIe) Lieu public, espace découvert, généralement entouré de constructions. ⇒ esplanade, rond point; piazza. Petite place. ⇒ placette. Place d une ville… … Encyclopédie Universelle
placé — place [ plas ] n. f. • 1080 « endroit »; lat. pop. °plattea, class. platea I ♦ 1 ♦ (1370; h. XIIe) Lieu public, espace découvert, généralement entouré de constructions. ⇒ esplanade, rond point; piazza. Petite place. ⇒ placette. Place d une ville… … Encyclopédie Universelle
toute exception non surveillee tend a prendre la place du principe — /tuwt eksepsyown non sarveyey tond a prond la plas dyiiw praensiyp/ Every exception not watched tends to assume the place of the principle … Black's law dictionary
Toute exception non surveillée tend à prendre la place du principe — /tuwt eksepsyown non sarveyey tond a prond la plas dyiiw praensiyp/ Every exception not watched tends to assume the place of the principle … Black's law dictionary
prendre — (pren dr ), je prends, tu prends, il prend, nous prenons, vous prenez, ils prennent : je prenais ; je pris ; nous prîmes, vous prîtes, ils prirent ; je prendrai ; je prendrais ; prends, qu il prenne, prenons ; que je prenne, que nous prenions ;… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
place — (pla s ) s. f. 1° Espace, lieu public découvert et environné de bâtiments (ce qui est le sens étymologique). • Aristarque se transporte dans la place avec un héraut et un trompette ; celui ci commence, toute la multitude accourt et se… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
PLACE — s. f. Lieu, endroit, espace qu occupe ou que peut occuper une personne, une chose. La place est remplie, prise, occupée. La place est vide. La place est trop petite pour deux. Il y a place pour vingt couverts. Mettre, ranger chaque chose à sa… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)