-
1 on good terms
in goede verhouding -
2 to be on bad/good/friendly terms with someone
to be on bad/good/friendly terms with someoneop gespannen/vriendschappelijke voet met iemand staanEnglish-Dutch dictionary > to be on bad/good/friendly terms with someone
-
3 term
n. bewoording; termijn; kwartaal; tijdperk--------v. noemen, omschrijven alsterm1[ tə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 onderwijsperiode ⇒ trimester, semester, kwartaal2 termijn ⇒ periode; duur, tijd; ambtstermijn; zittingsperiode 〈 van rechtbank, parlement〉; huurtermijn; aflossingstermijn, (af)betalingstermijn3 begin/eindpunt van periode/termijn ⇒ ingangs/afloopdatum, het aflopen 〈 van huur, contract enz.〉♦voorbeelden:1 term has started • de lessen/colleges zijn begonnen2 during her term of office as president • onder/tijdens haar voorzitterschapin the short/medium/long term • op korte/middellange/lange termijnshe is near her term • ze kan elk moment bevallentell someone in no uncertain terms • in niet mis te verstane bewoordingen te kennen geven6 her terms are 10 dollars a lesson • ze vraagt/rekent 10 dollar per lescome to/make terms • tot een vergelijk komen, het eens worden¶ terms of reference • taakomschrijving, omschrijving van bevoegdheid/onderzoeksopdracht 〈 bijvoorbeeld van commissie〉on equal terms • als gelijkento be on bad/good/friendly terms with someone • op gespannen/vriendschappelijke voet met iemand staancome to terms with • zich verzoenen met, zich neerleggen bijin terms of money • financieel gezien, wat geld betreftthink in terms of moving to the South • overwegen/van plan zijn naar het zuiden te verhuizenthey are not on speaking terms • ze spreken niet meer met elkaar, ze hebben onenigheid————————term2〈 werkwoord〉1 noemen ⇒ omschrijven, aanduiden als -
4 bad
adj. (Canadese en Amerikaanse Slang) goed, buitengewoon, groots, wonderbaarlijk--------adj. schadelijk; minderwaardig; ernstig, acuut; kwaadaardig (Bv.: Roken is schadelijk voor de gezondheid); gebrekkig, niet juist werkend; bedorven, verrot (zoals bedorven vlees)--------adv. slecht, naar; vals--------n. slecht, naar; valsbad1[ bæd] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 pech♦voorbeelden:take the bad with the good • het goede met het kwade nemen————————bad21 slecht ⇒ minderwaardig, verkeerd2 kwaad ⇒ kwaadaardig, stout, ondeugend3 ziek ⇒ naar, pijnlijk4 erg ⇒ ernstig, lelijk6 vals♦voorbeelden:1 bad air/meat • bedorven lucht/vleesbad conscience • slecht gewetenin bad order • in slechte staat〈 spreekwoord〉 a bad workman always blames his tools • een kwaad werkman vindt nooit goed gereedschapgo bad • bedervenbad-mannered • ongemanierdnot half/so bad • niet zo gek/slechtI am bad at football • ik ben niet goed in voetballenbad boy • stoute jongenin bad faith • te kwader trouwbad feeling • bitterheidbad language • grove taalfrom bad to worse • van kwaad tot ergerfeel/be taken bad • zich ziek/beroerd voelenbad debt • oninbare schuld/vorderingcome to a bad end • slecht aflopenbe in a bad way • er slecht aan toe zijnmake the best of a bad bargain • er het beste van makenbe in someone's bad book(s) • bij iemand in een slecht blaadje staanmake someone appear in a bad light • iemand in een kwaad daglicht stellenbad luck • pechbe on bad terms with • een slechte verstandhouding hebben metthat looks bad • dat voorspelt niet veel goeds〈 informeel〉 (that's) too bad • (dat is) zonde/jammer(just) too bad (for you) • pech gehad, daar kan ik niets aan veranderenwith (a) bad grace • met tegenzinkeep bad hours • laat naar bed gaan————————bad3〈bijvoeglijk naamwoord; badder〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉1 fantastisch ⇒ geweldig, prima, fijn————————bad4〈 bijwoord〉→ badly badly/ -
5 real
adj. echt; waar; reëel, werkelijk--------adv. waarlijk, echt, werkelijk--------n. munteenheid in Brazilië (is 100 centavos waard)--------n. realiteit; waarheid, werkelijkheidreal1[ riəl, rie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 for real • in werkelijkheid, echt, gemeend————————real2〈bijvoeglijk naamwoord; realness〉1 echt ⇒ werkelijk, onvervalst♦voorbeelden:he is the real boss here • hij is hier de eigenlijke baas¶ in real terms • in concrete termen, in de praktijk————————real3♦voorbeelden:1 that's real good, man! • dat is echt tof, kerel! -
6 trade
adj. handel-, zaken---------n. handel, zaken; werk--------v. handelen, zaken doen, kopen, inkopen, verkopentrade1[ treed] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 vak ⇒ ambacht, beroep♦voorbeelden:terms of trade • (handels)ruilvoetbad for trade • nadelig voor de handeldo a good trade • goede zaken doenbe in trade • een zaak/winkel hebbena butcher by trade • slager van beroep→ jack jack/————————trade21 handel drijven ⇒ handelen, zaken doen2 〈Amerikaans-Engels; +at/with〉(vaste) klant zijn (van/in)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verhandelen ⇒ uitwisselen, (om)ruilen♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
on good terms with someone — on good terms (with (someone)) friendly with someone or with each other. Although she is on good terms with her parents now, Angie said she doesn t want to live with them, even for a short time. Even after their divorce, they remained on good… … New idioms dictionary
on good terms with — on good terms (with (someone)) friendly with someone or with each other. Although she is on good terms with her parents now, Angie said she doesn t want to live with them, even for a short time. Even after their divorce, they remained on good… … New idioms dictionary
on good terms — (with (someone)) friendly with someone or with each other. Although she is on good terms with her parents now, Angie said she doesn t want to live with them, even for a short time. Even after their divorce, they remained on good terms. Usage… … New idioms dictionary
on good terms — If people are on good terms, they have a good relationship … The small dictionary of idiomes
be on good terms with someone — be on good terms with (someone) to be friendly with someone. We were always on good terms with our neighbours … New idioms dictionary
be on good terms with — (someone) to be friendly with someone. We were always on good terms with our neighbours … New idioms dictionary
on good terms — If people are on good terms, they have a good relationship. (Dorking School Dictionary) … English Idioms & idiomatic expressions
on good terms — in a good relationship, able to talk and work with Steve is on good terms with all his co workers. They like him … English idioms
be on good terms — be on good/bad/friendly etc/terms phrase to have a good, bad, or friendly relationship with someone He’s still on friendly terms with his first wife. I’m on friendly terms with my ex wife. They are on first name terms (=t … Useful english dictionary
be on good terms — be on good/bad/excellent terms (with sb) ► to have a good, etc. relationship with sb: »He s on excellent terms with all of the sales staff. Main Entry: ↑term … Financial and business terms
(be) on good terms (with somebody) — be on good, friendly, bad, etc. ˈterms (with sb) idiom to have a good, friendly, etc. relationship with sb • I had no idea that you and he were on such intimate terms (= were such close friends). • He is still on excellent terms with his ex wife … Useful english dictionary