-
1 заниматься
zich bezighouden, doen, beoefenen ; leren, studeren -
2 заняться
zich bezighouden, doen, beoefenen ; leren, studeren -
3 occuper
occuper [okkuupee]1 bezetten ⇒ bezet houden, innemen5 bewonen ⇒ betrekken, trekken in1 zich bezighouden (met) ⇒ iets te doen hebben (met), zich bekommeren (om)♦voorbeelden:on s'occupe de vous? • wordt u al geholpen?v1) bezetten2) bezighouden, in dienst hebben4) bekleden, vervullen5) bewonen -
4 aufhalten
aufhaltenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 eine Katastrophe nicht aufhalten können • een catastrofe niet kunnen verhinderen, afwendensich nicht aufhalten lassen • zich niet laten storen♦voorbeelden: -
5 arrêter
arrêter [aarettee]1 stilhouden ⇒ stoppen, blijven staan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tegenhouden ⇒ ophouden, stilzetten3 bepalen ⇒ vaststellen, afspreken♦voorbeelden:arrêter sa voiture • zijn auto tot stilstand brengenle maire arrête que • de burgemeester verordent dat1 blijven staan ⇒ stilhouden, stoppen2 ophouden♦voorbeelden:s'arrêter à une décision • bij een beslissing blijven1. v1) stoppen, blijven staan3) tegenhouden4) arresteren5) bepalen7) afsluiten [rekening]2. s'arrêterv1) blijven staan, stoppen2) ophouden -
6 beschäftigen
beschäftigen1 tewerkstellen, in dienst hebben, werk verschaffen, geven aan ⇒ draaiende houden -
7 employ
v. tewerkstellen; gebruiken, bezighoudenemploy1[ imploj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (loon)dienst ⇒ betrekking, emplooi♦voorbeelden:————————employ2〈 werkwoord〉1 in dienst nemen/hebben ⇒ tewerkstellen♦voorbeelden:3 be employed in • bezig zijn, zich bezighouden met -
8 occupy
v. bezetten; vast houden--------v. wonen; vast houden; vullen; bezighouden[ okjoepaj] 〈 occupied〉1 bezetten ⇒ bezet houden, bezit nemen van♦voorbeelden:occupy space • ruimte innemenoccupy oneself with • zich bezighouden methe was too occupied with his own thoughts • hij was te zeer bezig met zijn eigen gedachten -
9 pencher
pencher [pãsĵee]1 (over)hellen ⇒ schuin zijn, scheef hangen♦voorbeelden:→ balanceII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1. v1) (over)hellen, scheef hangen2. se pencherv1) zich buigen, zich bukken -
10 pursue
v. achteraanrennen; streven naar; verdergaan; volharden[ pəsjoe:]♦voorbeelden:this memory pursued him • deze herinnering liet hem niet los3 John pursues success, Sheila pursues pleasure • John jaagt het succes na, Sheila het plezierit is wiser not to pursue the matter • het is verstandiger de zaak te laten rusten -
11 address
n. adres (ook in de computerwereld); een (logische) geheugenpositie in een computersysteem die is aangeduid door een nummer of code; toespraak; lezing--------v. aanspreken; adresseren; zich wenden totaddress1[ ədres] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————address2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:address oneself to • zich richten/wenden tot; zich bezighouden met/toeleggen op4 address the judge as ‘Your Honour’ • spreek de rechter met ‘Edelachtbare’ aan -
12 address oneself to
zich richten/wenden tot; zich bezighouden met/toeleggen op -
13 go about
-
14 toucher
toucher1 [toesĵee]〈m.〉♦voorbeelden:2 être doux, rude au toucher • zacht, ruw aanvoelen————————toucher2 [toesĵee]♦voorbeelden:1 n'y touche pas! • afblijven!sans avoir l'air d'y toucher, avec son, un air de ne pas y toucher • met een schijnheilig gezichtcet enfant touche à tout • dat kind komt, zit overal aantoucher à un sujet délicat • een teer onderwerp aanroerenne pas toucher à son capital • zijn kapitaal niet aansprekentoucher au but • het doel genaderd zijntoucher au port • de haven bereikenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanraken ⇒ betasten, voelen4 ontvangen ⇒ innen, incasseren8 vluchtig meedelen ⇒ bespreken, informeren♦voorbeelden:sa maison touche la mienne • zijn huis grenst aan het mijnetoucher qn. • met iemand in contact komenoù peut-on vous toucher? • waar kan men u bereiken?je l'ai touché par téléphone • ik heb telefonisch contact met hem gehadtoucher de près qn. • iemand direct aangaan1. m1) tastzin4) aanslag [muziek]5) digitaal onderzoek [medisch]2. v1) aanraken2) aanspreken, komen (aan)6) (be)spelen [muziek]7) bijten [vis]8) raken, treffen9) ontvangen, innen10) aangaan, betreffen12) bespreken, informeren -
15 be employed in
be employed inbezig zijn, zich bezighouden met -
16 occupy oneself with
-
17 treat
n. traktatie, feest, plezier--------v. behandelen, zich bezighouden met; verwerken; een behandeling geven; betalen voor, trakteren ("laten we een pauze houden, ik zal je op lunch trakteren")treat1[ trie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 traktatie ⇒ (feestelijk) onthaal, feest, plezier♦voorbeelden:————————treat21 trakteren ⇒ fuiven, uitpakken♦voorbeelden:¶ treat of • behandelen, handelen overII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 enrichment laws
verrijkingswetten (wetsregels die zich bezighouden met verrijking die niet volgens de wet verloopt ten koste van iemand anders) -
19 messed with
knoeien met, zich bezighouden met, een affaire hebben, ruzie maken -
20 spiritual life
geestelijk leven (het zich bezighouden met kunst, filosofie en cultuur)
Страницы