-
1 betrekken
implikáDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > betrekken
-
2 вселиться
betrekken -
3 вселяться
betrekken -
4 to include
betrekken -
5 to involve
betrekken -
6 вовлекать
betrekken, doen deelnemen -
7 impliká
betrekken [v], verstrikken [v], verwarren [v], verwikkelen [v]Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > impliká
-
8 impliká
betrekken [v], verstrikken [v], verwarren [v], verwikkelen [v] -
9 beziehen
beziehen5 laten slaan op, in verband brengen met ⇒ relateren, betrekken, toepassen9 〈 Zwitserland〉innen, invorderen♦voorbeelden:1 ein Gehalt beziehen • een salaris ontvangen, genietenSchläge beziehen • een pak slaag krijgenein Bett frisch, neu beziehen • een bed verschonenQuartier, Unterkunft in einem Hotel beziehen • zijn intrek in een hotel nemen5 bezogen auf diese Erlebnisse • m.b.t. deze belevenissen2 slaan, betrekking hebben (op) -
10 assombrir
assombrir [aasõbrier]2 treurig maken ⇒ somber, bezorgd maken♦voorbeelden:2 somber worden ⇒ treurig, bezorgd, gevaarlijk worden1. v1) verduisteren2) somber/treurig/bezorgd maken2. s'assombrirv1) donker worden, betrekken2) somber/treurig/gevaarlijk worden -
11 embroil
v. verwikkelen; in een ruzie verwikkeld raken[ imbrojl]♦voorbeelden:embroil someone in • iemand betrekken bij(become/get) embroiled in • verwikkeld (raken) inembroil oneself with someone • met iemand overhoop liggen -
12 involve
v. met zich meebrengen; betrekken; er bijhalen; impliceren[ involv]♦voorbeelden:1 whose interests are involved? • om wiens belangen gaat het?the persons involved • de betrokkenendon't get involved in this sordid affair • raak niet betrokken bij dit smerige zaakjebe involved with • een verhouding hebben metlarge sums of money are involved • er zijn grote bedragen mee gemoeidmy new job involves frequent travel • voor mijn nieuwe baan moet ik veel reizen -
13 associer
associer [aasosjee]1 verenigen ⇒ bijeenbrengen, samenvoegen1 〈+ à〉 zich aansluiten (bij) ⇒ 〈+ à, avec〉 een vennootschap aangaan (met), een bondgenootschap sluiten (met)1. v1) verenigen, samenvoegen3) betrekken (bij, in)2. s'associer (à)v -
14 brouiller
brouiller [broejee]1 verwarren ⇒ in de war brengen, (ver)storen, vertroebelen2 door elkaar halen ⇒ (door elkaar) schudden, vermengen♦voorbeelden:avoir les yeux brouillés • een waas voor de ogen hebbenoeufs brouillés • roereierenbrouiller les pistes • de sporen uitwissen1 verward, in de war raken ⇒ troebel worden3 gebrouilleerd raken (met) ⇒ ruzie krijgen, in onmin raken♦voorbeelden:1 ma vue se brouille • ik kan niet meer duidelijk zien, het duizelt me voor de ogen1. v1) verwarren, in de war brengen2) vertroebelen6) vervagen [herinnering]2. se brouillerv3) betrekken [weer]5) mislopen -
15 couvrir
couvrir [koevrier]3 beschermen ⇒ beschutten, rugdekking geven, dekken4 verbergen ⇒ verhullen, bemantelen, vergoelijken♦voorbeelden:couvrir un enfant chaudement • een kind warm aankleden, goed inpakkencouvrir un livre • een boek kaftencouvrir une table d' une nappe • een tafellaken op tafel leggenla foule couvre la place • het plein staat vol met mensenles feuilles couvrent le sol • de grond is bezaaid met bladerencouvrir qn. de huées • iemand uitjouwencouvert de taches • onder de vlekken5 les applaudissements ont couvert la fin de son discours • zijn laatste woorden gingen in het applaus verlorenêtre couvert par une assurance • verzekerd zijn, gedekt zijncouvrir par chèque • per cheque betalen→ jeul'émetteur couvre cette région • de zender kan in dit gebied ontvangen worden♦voorbeelden:se couvrir de gloire • zich met roem overladen1. v1) (af-, be-, over-, toe)dekken2) kleden3) kaften [boek]5) beschermen6) verbergen, verhullen7) overstemmen, overschreeuwen8) dekken [kosten, risico's]9) omvatten11) afleggen [afstand]12) uitvoerig berichten (over), verslaan13) dekken [dieren]2. se couvrirv4) betrekken [lucht] -
16 ennuager
ennuager [ãnuu.aazĵee]1 bewolken ⇒ met wolken overdekken, in wolken hullenv( s'ennuager) betrekken, bewolkt worden -
17 installer
installer [ẽstaalee]4 aanstellen ⇒ installeren, in ambt bevestigen♦voorbeelden:s'installer chez un ami • bij een vriend intrekken1. v1) plaatsen, aanleggen2) inrichten, installeren3) vestigen, huisvesten4) aanstellen, installeren2. s'installerv2) betrekken [woning] -
18 einbeziehen
-
19 hineinziehen
hineinziehenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 naar binnen, erin trekken2 〈informeel; figuurlijk〉betrekken, verwikkelen (in)♦voorbeelden: -
20 trüben
trüben5 doen betrekken ⇒ verdonkeren, verduisteren♦voorbeelden:♦voorbeelden:3 der Himmel trübt sich • de hemel, lucht betrekt4 ihr Verhältnis hatte sich getrübt • hun verhouding, relatie (tot elkaar) was vertroebeld, verslechterd
См. также в других словарях:
Bauer (der) — 1. Armer Bauern Kälber und reicher Herren Töchter werden nicht alt. – Kirchhofer, 347. 2. Auch der Bauer isst nicht ungesalzen. Was ihm indess von seinem Schulzen, Landrath oder Pfarrer vorgepredigt wird, ist in der Regel nicht mit attischem… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon