-
1 treat
n. traktatie, feest, plezier--------v. behandelen, zich bezighouden met; verwerken; een behandeling geven; betalen voor, trakteren ("laten we een pauze houden, ik zal je op lunch trakteren")treat1[ trie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 traktatie ⇒ (feestelijk) onthaal, feest, plezier♦voorbeelden:————————treat21 trakteren ⇒ fuiven, uitpakken♦voorbeelden:¶ treat of • behandelen, handelen overII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 угощение
onthalen, trakteren ; onthaal, traktatie -
3 лакомство
ngener. klokspijs, lekkers, lekkernij, liflafje, smul, snoep, snoeperij, tractatie, traktatie -
4 угощение
ngener. onthaal, tractatie, traktatie -
5 я это очень люблю
prongener. dat is een traktatie voor meRussisch-Nederlands Universal Dictionary > я это очень люблю
-
6 regalement
n. onthaal, traktatie -
7 Bewirtung
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский