-
41 privy
adj. geheim; privé---------n. toilet, w.cprivy1[ privvie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: privies〉————————privy2♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
42 secondary
adj. ondergeschikt; tweederangs; tweede; middelbaar; midden; zijdelings; bijzaak; bijkomstigheid--------n. ondergeschikte, hulp; tweede kring (bij electriciteit)secondary1[ sekkəndrie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: secondaries〉————————secondary2〈 secondarily〉1 secundair ⇒ bijkomend/komstig, ondergeschikt♦voorbeelden:1 secondary colour • secundaire kleur, mengkleursecondary planet • bijplaneet, satellietsecondary to • ondergeschikt aanII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:secondary school • middelbare schoolsecondary technical school • middelbare technische school -
43 voluntary
adj. vrijwillig, uit eigen wil--------n. vrijwillig; willekeurigvoluntary1[ volləntrie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: voluntaries〉————————voluntary21 vrijwillig ⇒ uit vrije/eigen beweging♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden: -
44 aristocracy
n. aristocratie -
45 conventionality
n. conventioneel, vormelijkheid[ kənvensjənælətie]I 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: conventionalities〉II 〈meervoud; the〉 -
46 duty
n. plicht; belasting[ djoe:tie]I 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: duties〉1 plicht ⇒ verplichting, taak, functie, dienst2 belasting ⇒ accijns, (invoer/uitvoer)recht(en)♦voorbeelden:1 (as) in duty bound • (zoals) verplicht, plichtshalvedo duty for • dienst doen als, vervangenoff duty • buiten (de) dienst(tijd), in vrije tijdon duty • in functie, in diensttijdII 〈 meervoud〉2 belasting ⇒ accijns, (in/uitvoer)rechten -
47 fry
n. bakken, frituren--------n. jonge vis, broed(sel); kleine kinderen (sl.); kikkerdrillen--------v. bakken, braden, gebakken worden; gedood in de elektrische stoel (slang)fry1[ fraj] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: fry; vaak meervoud〉————————fry2〈werkwoord; fried〉2 braden ⇒ bakken, frituren♦voorbeelden:1 fry up • (op)warmen/bakken -
48 head
adj. belangrijkste, hoofdzaak--------n. hoofd; (in computers) kop, het onderdeel dat leest van, en schrijft naar de harde schijf of diskettes--------v. leiden, aan het hoofd staan; afstotenhead1[ hed] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.15 head〉1 hoofd ⇒ kop, hoofdlengte9 (opname/wis)kop 〈van band/videorecorder〉♦voorbeelden:have something hanging over one's head • iets boven het hoofd hebben hangen 〈 voornamelijk figuurlijk〉head first/foremost • voorovertaller by a head • een kop groterget/take something into one's head • zich iets in het hoofd zettenthe success has gone to/turned his head • het succes is hem naar het hoofd gestegenput one's heads together • de koppen bij elkaar stekenput something into someone's head • iemand iets suggererenthat is above/over my head • dat gaat boven mijn peta head for mathematics • een wiskundeknobbeloff/out of one's head • gek, niet goed bij zijn verstand3 heads or tails? • kruis of munt?4 £1 a head • £1 per persooncome to a head • een kritiek punt bereikenbang one's head against a brick wall • met het hoofd tegen de muur lopenhead over ears/heels • tot over zijn orenfrom head to foot • van top tot teenbury one's head in the sand • de kop in het zand stekenI could not make head or tail of it • ik kon er geen touw aan vastknopenkeep one's head above water • het hoofd boven water houdenbeat/knock someone's head off • iemand totaal verslaanbite/snap someone's head off • iemand afsnauweneat one's head off • eten als een wolf〈 slang〉 give someone head • iemand beffen/pijpenhold one's head high • z'n hoofd niet laten hangenkeep one's head • zijn kalmte bewarenkeep one's head down • zich gedekt houdenlaugh one's head off • zich een ongeluk lachenscream/shout one's head off • vreselijk tekeergaanhave one's head screwed on straight/right • verstandig zijn, niet gek zijnshe could do it standing on her head • het was voor haar een fluitje van een centbe promoted over one's head • gepasseerd worden————————head21 gaan ⇒ gericht zijn, koers zetten♦voorbeelden:the plane headed north • het vliegtuig zette koers naar het noorden→ head for head for/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the procession was headed by the mounted police • de stoet werd voorafgegaan door de bereden politie→ head off head off/ -
49 house
n. huis; theater; publiek--------v. huisvesten, onderdak bieden aanhouse11 huis ⇒ woning, behuizing; (handels)huis3 〈 ook House〉(vorstelijk/adellijk) geslacht ⇒ (konings/vorsten)huis, adellijke familie4 (bioscoop/schouwburg)zaal ⇒ voorstelling♦voorbeelden:house of detention • huis van bewaringhouse of God • godshuis, huis des Hereneat someone out of house and home • iemand de oren van het hoofd etenset up house • op zichzelf/zelfstandig gaan wonenon the house • van het huis, (rondje) van de zaakthe House of Lords • het Hogerhuisthe House of Representatives • het Huis van Afgevaardigdenkeep/make a House • het quorum bijeenhouden/brengenkeep house • (het) huishouden (doen)————————house2 -
50 lobby
n. hal; foyer; doorgang--------v. lobbyenlobby1[ lobbie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: lobbies〉2 foyer————————lobby2〈 lobbied〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 the bill was lobbied through parliament • een lobby zorgde ervoor dat de wet door het parlement werd aangenomen -
51 man
interj. "man", uitdrukking of gevoel dat geen werkelijke betekenis heeft (als in "Man, that was a hard task to do", "Man, I am so tired")--------n. man; mens; kerel; echtgenoot; voorwerp (bij een spel)--------v. bemannen, bezettenman1♦voorbeelden:man of figure/mark • man van formaatman of God • priester/domineeman of honour • man van eerman of means/substance/property • bemiddeld/vermogend manman of men • voortreffelijk mensthe man in/on the street • de gewone/doorsnee manman about town • man van de wereld, playboyman and wife • man en vrouwman of his word • een man van zijn woordman of the world • iemand met mensenkennis/ervaringmy (good) man! • m'n beste kerel!the very man • de persoon die men nodig heeft, net wie men zochtdrowning man • drenkelingit is not in a man • dat kan een mens niet(as) man to man/ (as) one man to another • van man tot manthe rights of Man • de mensenrechtento the last man • tot op de laatste manevery man for himself • ieder voor zichman for man • stuk voor stukas a/one man • als één manso many men, so many minds • zoveel hoofden, zoveel zinnen〈 spreekwoord〉 man proposes, God disposes • de mens wikt, God beschikt3 officers and men • officiers en soldaten/manschappenI'm your man • op mij mag/kan je rekenen4 make a man of • volwassen/een man maken vanmake men out of • mannen maken vanplay the/try to be a man • zich stoer houdenbe man enough to • mans genoeg zijn omhalf a man • slappelingmade man • geslaagd manbe enough of a man to • wel zo f zijn om te(all) to a man • eensgezind→ bread bread/, dead dead/, grand grand/, heart heart/, meat meat/, odd odd/, old old/, price price/, young young/————————man2〈werkwoord; manned〉♦voorbeelden:man a post • een post bezetten————————man3〈 tussenwerpsel〉 〈Amerikaans-Engels; informeel〉1 sjonge! -
52 spat
-
53 staff
n. personeel, staf(personeel; staf (stok); paal, stang; steun, stut--------n. stok, staf, paal; groep van 5 horizontale lijnen en de vier ruimtes tussen hen waarop muziek wordt geschreven; speer, lans (Archaïsch)--------v. bemannen, v. personeel voorzienstaff1♦voorbeelden:staff and staple • hoofdbestanddeel/schotel————————staff2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
54 woodwind
adj. betr. houten blaasinstrumenten in orkest--------n. houten blaasinstrumentenwoodwind〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook woodwind; woodwind met werkwoord enkelvoud of meervoud〉 〈 muziek〉 -
55 Bolshie
[ bolsjie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: Bolshies〉 〈Brits-Engels; informeel〉————————〈bijvoeglijk naamwoord; Bolshier〉 〈Brits-Engels; informeel〉1 bolsjewistisch ⇒ radicaal, s -
56 GI
soldaat, dienstplichtige (amerikaans leger)GI (galvanized iron)GI1————————GI2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈Amerikaans-Engels; informeel〉1 soldaten- ⇒ dienst-, leger-♦voorbeelden:GI haircut • borstelkopGI Joe • Jan Soldaat, de gewone soldaat -
57 adversary
n. vijand; tegenstanderadversary1[ ædvəsrie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: adversaries〉1 tegenstander ⇒ vijand, antagonist————————adversary2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈Amerikaans-Engels; juridisch〉→ adversarial adversarial/ -
58 ancillary
adj. ondergeschikt; hulp-, neven-, toeleverings- (v.e. bedrijf)--------n. iets dat als hulp dient, bestanddeel dat als hulpmiddel dientancillary1[ ænsillərie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ancillaries〉————————ancillary2♦voorbeelden:ancillary to • ondergeschikt aan -
59 assured
adj. zeker, verzekerd; zeker van zichzelf--------n. garantie, gegarandeerdassured1————————assured21 zelfverzekerd ⇒ zelfbewust, overtuigd2 zeker ⇒ stellig, verzekerd♦voorbeelden: -
60 baby
adj. baby, klein, jong--------n. baby--------v. verwennen, als baby behandelenbaby1[ beebie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: babies〉1 baby ⇒ zuigeling, kleuter5 schatje♦voorbeelden:6 that's your baby • dat is jouw zaak/probleem————————baby21 kinder-♦voorbeelden:————————baby3〈werkwoord; babied〉 〈 informeel〉
Страницы