-
21 lever
n. kraan; hefboom, koevoet; pedaal--------v. hefboom, (met een hefboom) optillen; wegwippenlever1[ lie:və] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hefboom ⇒ koevoet, breekijzer————————lever2〈 werkwoord〉1 opheffen/verplaatsen door middel van hefboom ⇒ tillen/(los)wrikken♦voorbeelden:1 lever something into/out of position • iets op/van zijn plaats wrikken〈 figuurlijk〉 lever someone out of his job • iemand wippen, wegmanoeuvreren -
22 lilt
n. vrolijk wijsje; ritme, cadans--------v. wippen, huppelen; zingenlilt1[ lilt] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 geen meervoud〉zangerig accent/stemgeluid————————lilt2〈 werkwoord〉1 kwinkeleren ⇒ kwelen, zangerig spreken♦voorbeelden: -
23 play (at) seesaw
wippen, op de wip spelen -
24 tilt over
tilt overwippen, kantelen -
25 tilt
n. daling; buiging; aanslag; aanval; steekspel (tussen twee ridders); gevecht tussen twee ridders te paard die elkaar van het paard moeten werpen met een lans schuine stand; steekspel--------v. overhellen, scheef/schuin/op zijn kant staan; hellen veroorzaken; een wedstrijd houden in steekspeltilt1[ tilt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ full full/————————tilt21 scheef/schuin/op zijn kant staan ⇒ (over)hellen2 op en neer gaan ⇒ wiegelen, schommelen♦voorbeelden:1 tilt over • wippen, kantelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 scheef/schuin houden/zetten ⇒ doen (over)hellen, kantelen -
26 whisk
n. kwast, borstel; garde, (eier)klopper; vlugge beweging--------v. vegen, afborstelen, stoffen; snel bewegen; met een vaartje vervoeren (rijden); wippen; kloppen; met een vaartje rijden, suizen, stuivenwhisk1[ wisk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kwast ⇒ plumeau, borstel3 vlugge beweging ⇒ zwaai, zwiep————————whisk2〈 werkwoord〉 -
27 bascule
bascule [baaskuul]〈v.〉♦voorbeelden:fauteuil à bascule • schommelstoelle jeu de bascule • het wippen (op de wip)f1) wip(plank)2) brugbalans -
28 sauter
sauter [sootee]2 ontploffen ⇒ exploderen, in de lucht vliegen♦voorbeelden:sauter à bas du lit • uit bed springensauter à la corde • touwtjespringensauter à la gorge • naar de keel vliegensauter au cou • om de hals vallensauter d' un sujet à l'autre • van de hak op de tak springensauter de joie • van vreugde opspringensauter en hauteur • hoogspringensauter en longueur • verspringensauter en selle • in het zadel springensauter sur qn. • bovenop iemand springensauter sur qc. • gretig op iets ingaanfaire sauter • tot ontploffing brengen, opblazenfaire sauter qn. • iemand wippenallez, et que ça saute! • vlug wat!la banque a sauté • de bank is failliet gegaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v2) ont-ploffen3) overslaan4) bespringen -
29 déboulonner
déboulonner [deeboelonnee]〈 werkwoord〉 -
30 dégommer
dégommer [deegommee]〈 werkwoord〉 -
31 faire sauter qn.
faire sauter qn. -
32 le jeu de bascule
le jeu de bascule -
33 hunga
naaien [v], neuken [v]; spelen [v], uitvoeren [v], voorspelen [v]; copuleren [v], naaien [v], neuken [v], vozen [v], wippen [v] -
34 kohe
bemachtigen [v], grijpen, aangrijpen, vastgrijpen [v]; naaien [v], neuken [v]; de liefde bedrijven [v], gemeenschap hebben [v], sex hebben; copuleren [v], naaien [v], neuken [v], vozen [v], wippen [v] -
35 koi
bemachtigen [v], grijpen, aangrijpen, vastgrijpen [v]; naaien [v], neuken [v]; de liefde bedrijven [v], gemeenschap hebben [v], sex hebben; copuleren [v], naaien [v], neuken [v], vozen [v], wippen [v] -
36 kue
naaien [v], neuken [v]; copuleren [v], naaien [v], neuken [v], vozen [v], wippen [v] -
37 limpia
naaien [v], neuken [v]; louteren, reinigen, schoonmaken, vegen, zuiveren ; copuleren [v], naaien [v], neuken [v], vozen [v], wippen [v] -
38 zoya
balanceren, hobbelen, schommelen, wiegelen, wiegen, wippen -
39 omstörtning
1) wippen2) vellen3) neervellen4) kappen -
40 störta
1) vellen2) wippen3) kappen4) neervellen
См. также в других словарях:
Wippen — Wippen, verb. regul. act. schnell auf und niedersteigen machen. So pflegen sich die Kinder zu wippen, wenn sie sich auf einem in der Mitte aufliegenden Brete schaukeln. Münzen wippen, sie auf eine strafbare Art auswiegen; am häufigsten in… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
wippen — wippen: Das im 16. Jh. aus dem Niederd. ins Hochd. übernommene Verb geht auf mnd. wippen »springen, hüpfen« zurück, vgl. niederl. wippen »schaukeln, wippen«, engl. to whip »sich bewegen, springen«, schwed. vippa »wippen, kippen« (vgl. über die… … Das Herkunftswörterbuch
wippen — /wipˈən/ (music) noun A part of the hammer mechanism in a piano, raised as the note is played ORIGIN: Poss Ger Wippe seesaw or dialect wippen whippletree … Useful english dictionary
Wippen [1] — Wippen (Gröpsnusser), elfte Zunft der 13. Klasse (Nusser) in Okens Pflanzensystem … Pierer's Universal-Lexikon
Wippen [2] — Wippen, machen, daß etwas schnell auf u. niedersteigt … Pierer's Universal-Lexikon
wippen — V. (Aufbaustufe) auf einer Wippe schaukeln Beispiele: Er saß auf einem Zweig und wippte. Die Schaukel wippte noch eine Weile, nachdem die Kinder sie verlassen hatten … Extremes Deutsch
wippen — wip|pen [ vɪpn̩]: a) <itr.; hat/ist> auf einer Wippe o. Ä. auf und ab schwingen: die beiden Kinder wippten den ganzen Nachmittag auf dem Spielplatz. Syn.: ↑ schaukeln. b) <itr.; hat federnd auf und nieder bewegen: der Junge wippte mit… … Universal-Lexikon
wippen — a) auf und ab schwingen, schaukeln; (schweiz.): [gi]gampfen; (südwestd.): gautschen; (bayr., österr.): hutschen. b) auf und ab bewegen, federn, pendeln, schwingen, wanken, [sich] wiegen; (geh.): wogen; (ugs.): baumeln, kippeln, wackeln;… … Das Wörterbuch der Synonyme
wippen — wịp·pen; wippte, hat gewippt; [Vi] 1 auf einer Wippe o.Ä. auf und ab schaukeln 2 mit etwas wippen einen Körperteil leicht und regelmäßig auf und ab bewegen <mit den Beinen wippen; ein wippender Gang> 3 etwas wippt etwas schwingt leicht hin … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
wippen — wippenv 1.intr=schielen,zwinkern.Eigentlichsovielwie»schaukeln;auf undabschwingen;hüpfen«.1900ff. 2.intr=mitFalschgeldbetrügen;abgefeiltes,beschnittenesMetallgeldalsvollgültiginVerkehrbringen.⇨kippen8.1600ff.… … Wörterbuch der deutschen Umgangssprache
wippen — v. n. == weep? O. and N. 1064 … Oldest English Words