-
1 go bang
ontploffen———————— -
2 blow up
opblazenblow up1 ontploffen ⇒ exploderen, springen♦voorbeelden:the crisis blew up • de crisis brak uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉5 doen opwaaien ⇒ opjagen, opdwarrelen -
3 detonate
v. ontploffen, tot ontploffing brengen[ dettəneet] 〈zelfstandig naamwoord: detonation〉1 ontploffen ⇒ detoneren, exploderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tot ontploffing brengen ⇒ laten exploderen/ontbranden -
4 explode
v. ontploffen, opblazen, kapot slaan[ iksplood]1 exploderen ⇒ ontploffen, (uiteen)barsten3 snel/plots stijgen♦voorbeelden:explode with laughter • in lachen uitbarstenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 éclater
éclater [eeklaatee]2 losbarsten ⇒ uitbarsten, uitbreken3 uiteenvallen ⇒ opgedeeld worden, zich splitsen4 duidelijk zichtbaar worden, zijn♦voorbeelden:2 sa colère éclata • hij, zij ontstak in woedela Marseillaise éclata • plotseling weerklonk de Marseillaisela salle éclata (en applaudissements) • het applaus barstte los in de zaal4 la joie éclata sur son visage • de vreugde straalde van zijn, haar gezicht afII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) (uit elkaar) barsten, ontploffen2) klappen [band]3) losbarsten4) uiteenvallen, zich splitsen -
6 взрываться
-
7 подоврать
v1) gener. de lucht in laten vliegen, laten ontploffen, opblazen(met springstof), een knauw geven(gezondheid, positie), ondermijnen(gezondheid, autoriteit), slopen(krachten)2) econ. ontwrichten -
8 blow a gasket
ontploffen, uit zijn vel springen -
9 ceiling
-
10 gasket
-
11 go off
exploderen; schieten, uitschieten van een kogel (geweer); in slaap vallen; stiekem weggaan; ophouden verliefd te zijn; overgaango off2 afgaan 〈 van alarm, geweer〉 ⇒ ontploffen 〈 van bom〉; aflopen 〈 van wekker〉; losbarsten 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:go off with • ertussenuit knijpen/ervandoor gaan metII 〈werkwoord + voorzetsel〉1 afgaan/afstappen van -
12 go through/hit the roof
go through/hit the roofontploffen, woedend worden; uit zijn slof schieten; de pan uit rijzen, omhoogschieten 〈 van prijzen〉 -
13 go up
opgaan, stijgengo up♦voorbeelden:II 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
14 hit the ceiling
ontploffen, woedend worden -
15 roof
n. dak--------v. van een dak voorzienroof1[ roe:f] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:roof of the mouth • gehemelte, verhemelte〈 informeel〉 go through/hit the roof • ontploffen, woedend worden; uit zijn slof schieten; de pan uit rijzen, omhoogschieten 〈 van prijzen〉→ hot hot/————————roof2〈 werkwoord〉 -
16 touch off
-
17 when
adv. wanneer?; op tijdstip dat; dan; ondanks--------conj. als; toen; wanneer--------n. wanneer; tijd--------pron. als; toen; wanneerwhen1[ wen] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————when21 wanneer♦voorbeelden:1 since when has he been here? • sinds wanneer/hoe lang is hij al hier?♦voorbeelden:1 they were last seen in May, since when they haven't been heard from • ze zijn voor het laatst gesignaleerd in mei en sindsdien is er niets meer van hen vernomen————————when3〈 bijwoord〉2 wanneer ⇒ waarop, dat♦voorbeelden:1 when will I see you? • wanneer zie ik je weer?2 I hate winter, when all is grey • ik haat de winter, wanneer/als alles grijs isthe day when I went to Paris • de dag dat/waarop ik naar Parijs ging————————when4〈 voegwoord〉4 hoewel ⇒ terwijl, ondanks (het feit) dat♦voorbeelden:3 why use gas when it can explode? • waarom gas gebruiken als (je weet dat) het kan ontploffen?4 he wasn't interested when he could have made a fortune • hij was niet geïnteresseerd hoewel/terwijl hij dik geld had kunnen verdienen -
18 why use gas when it can explode?
why use gas when it can explode?waarom gas gebruiken als (je weet dat) het kan ontploffen? -
19 detonate explosives
doen ontploffen van explosieven -
20 low explosive
langzaam ontploffende explosieven (explosieven gebruikt voor ontploffen van op het doel gerichte explosieven)
Страницы