-
1 disgust
n. afkeer, walging--------v. walgen, afkeer hebben vandisgust1[ disgust] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 afschuw ⇒ afkeer, walging♦voorbeelden:disgust at something/with someone • walging voor iets/iemandleave in disgust • vol weerzin weggaan————————disgust2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 revolt
n. oproer, opstand--------v. opstaan. in opstand komen; doen walgenrevolt1[ rivvoolt]♦voorbeelden:stir people to revolt • mensen opruienin revolt • opstandig, oproerig1 walging ⇒ afkeer, weerzin♦voorbeelden:1 turn away in revolt (from something/someone) • zich vol walging (van iets/iemand) afwenden————————revolt2♦voorbeelden:II 〈overgankelijk werkwoord; vaak passief〉♦voorbeelden: -
3 disgust at something/with someone
disgust at something/with someonewalging voor iets/iemandEnglish-Dutch dictionary > disgust at something/with someone
-
4 nausea
-
5 repulsion
n. tegenzin, afkeer; afstoting[ rippulsjn] 〈 geen meervoud〉1 tegenzin ⇒ afkeer, walging♦voorbeelden: -
6 revulsion
-
7 satiate
adj. verzadigd, beu, zat (van)--------v. verzadigen; vetmesten tot walging toe[ seesji▪eet]1 (over)verzadigen ⇒ bevredigen, overvoeden/laden♦voorbeelden: -
8 shit
interj. stront! (uitdruk van walging, i.h. Nederlands "bah!", spreektaal)--------n. poep; stront; uitwerpsel; gezeur, gezwam, domme praat--------v. poepen, drukkenshit1♦voorbeelden:1 you shit! • klootzak!1 stront ⇒ kak, poep♦voorbeelden:beat the shit out of someone • iemand een pak op zijn sodemieter gevennot give a shit • er schijt aan hebben1 gezeik ⇒ gelul, onzin2 hasj→ tough tough/IV 〈meervoud; the〉1 schijterij ⇒ ‘dunne’, diarree————————shit2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schijten op/in♦voorbeelden:————————shit3〈 tussenwerpsel〉 〈 vulgair〉 -
9 sick
adj. ziek; ziekelijk; misselijk; overgevend; ziek (i. betekenis van "er genoeg van hebbend"); verlangend; besmet (oogst)--------n. zieken (+the)sick1————————sick2♦voorbeelden:a sick mind • een ziekelijke geestII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉2 wee ⇒ onpasselijk/misselijk makend♦voorbeelden:♦voorbeelden:〈 voornamelijk Brits-Engels〉 be sick • overgeven, brakenturn sick • misselijk worden/makenbe worried sick • doodongerust zijnyou make me sick! • je doet me walgen!I am sick at heart • ik ben diepbedroefdI am sick of the sight of it • ik word misselijk als ik het zie¶ sick to death of someone/something • iemand/iets spuugzat zijnsick with envy • groen van nijd -
10 turn away in revolt (from something/someone)
turn away in revolt (from something/someone)zich vol walging (van iets/iemand) afwendenEnglish-Dutch dictionary > turn away in revolt (from something/someone)
-
11 SHID
slaat op zijn hoofd van walgingSHID (Slaps Head In Disgust) -
12 argh
interj. uitdrukking van walging of ergenis -
13 disgustingness
n. walging -
14 feeling disgust
gevoel van walging -
15 loathness
n. walging -
16 made him sick
wekte walging bij hem op -
17 queasiness
n. gevoel van misselijkheid, walging -
18 was disgusted
was vol walging/afschuw -
19 yecch
interj. uitdrukking van walging, uitdrukking van afkeer
См. также в других словарях:
Ueberfluss — 1. Dem vberfluss geht vil ab, dem geitz alles. – Franck, I, 67b. 2. Heut im Ueberfluss, morgen keine taube Nuss. Böhm.: Kdo má nazbyt můze pozbyt . (Čelakovsky, 438.) 3. Man lebt nicht vom Ueberfluss. – Mayer, I, 168. 4. Oeverflôd is nargens gôd … Deutsches Sprichwörter-Lexikon