-
1 bourrer
bourrer [boeree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)vullen ⇒ volstoppen, volproppen3 een opstopper geven ⇒ stompen, afrossen♦voorbeelden:bourrer sa pipe • z'n pijp stoppen1. v2) volstoppen, volproppen3) wegbergen4) stompen, afrossen2. se bourrerv -
2 bourrage
bourrage [boeraazĵ]〈m.〉♦voorbeelden: -
3 gaver
gaver [gaavee]♦voorbeelden: -
4 truffer
truffer [truufee] -
5 émailler
-
6 farcir
farcir [faarsier]♦voorbeelden:〈 informeel〉 se farcir qn. • iemand verdragen, nemen zoals hij isv1) vullen, farceren -
7 garnir
garnir [gaarnier]1 voorzien (van) ⇒ uitrusten (met), bezetten (met), versieren (met)2 vullen (met) ⇒ bezetten (met), volstoppen (met)♦voorbeelden:1 garnir d' un revêtement • bekleden, overtrekkengarnir une robe de dentelles • een jurk met kant afzetten♦voorbeelden:v(de)2) vullen (met) -
8 lester
-
9 saupoudrer
saupoudrer [soopoedree]〈 werkwoord〉v2) doorspekken (met) [tekst]3) versnipperen [budget, krachten] -
10 empiffrer
empiffrer (s') (de) [ãpiefree] -
11 gorger
-
12 le bourrage de crâne
le bourrage de crâne -
13 tasser
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский