-
1 maintenir
maintenir [mẽtnier]♦voorbeelden:♦voorbeelden:comment ça va? ça se maintient • hoe gaat 't? 't gaat1. v1) handhaven, in stand houden2) vasthouden3) volhouden2. se maintenirv -
2 persévérer
-
3 soutenir
soutenir [soetnier]1 (onder)steunen ⇒ schragen, dragen2 volhouden ⇒ volharden in, ophouden3 (onder)steunen ⇒ helpen, bijstaan5 staande houden ⇒ verdedigen, beweren♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) (onder)steunen, dragen2) volhouden3) helpen4) doorstaan, weerstaan5) verdedigen, beweren6) kracht geven -
4 enfermer
-
5 ferme
ferme1 [ferm]〈v.〉2 pachtboerderij ⇒ pachthoeve, pachterij♦voorbeelden:ferme d'élevage • veeboerderijferme viticole • wijnboerderijà la ferme • op, in de boerderij————————ferme2 [ferm]1 stevig ⇒ vast, hard2 vastberaden ⇒ standvastig, onverstoorbaar♦voorbeelden:————————ferme3 [ferm]〈 bijwoord〉2 veel ⇒ intens, geweldig♦voorbeelden:1 tenir ferme • volhouden, standhouden1. f1) boerderij2) verpachting2. adj1) stevig, vast2) vastberaden3) flink, krachtig5) stabiel [economie]3. adv1) hard, stevig2) veel, intens3) definitief -
6 fermé
ferme1 [ferm]〈v.〉2 pachtboerderij ⇒ pachthoeve, pachterij♦voorbeelden:ferme d'élevage • veeboerderijferme viticole • wijnboerderijà la ferme • op, in de boerderij————————ferme2 [ferm]1 stevig ⇒ vast, hard2 vastberaden ⇒ standvastig, onverstoorbaar♦voorbeelden:————————ferme3 [ferm]〈 bijwoord〉2 veel ⇒ intens, geweldig♦voorbeelden:1 tenir ferme • volhouden, standhoudenadj1) gesloten, dicht2) ontoegankelijk, ongevoelig -
7 figer
figer [fiezĵee]1 stollenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:se figer dans une attitude • een houding hardnekkig blijven volhouden1. v2) (doen) verstarren, verstijven2. se figerv1) stollen2) verstijven -
8 jeu
〈m.〉3 stel ⇒ serie, set♦voorbeelden:jeu d'argent • gokspelletjejeux du destin, du hasard • spelingen van het toevaljouer un jeu d'enfer • zeer hoog spel spelenjeu d'équipe • teamsportjeu d'esprit • geestigheidjeu de fléchettes • dartsjeu de hasard • kansspeljeux de main(s) • handtastelijkheden〈 spreekwoord〉 jeu(x) de main, jeu(x) de vilain • van mallen komt vallen, handjesspel, katjesspeljeu de mots • woordenspel, woordspelingjeux d'orgue • orgelregisterjeux de poursuite • krijgertje, tikkertjejeu de scène • stil speljeux de société • gezelschapsspelletjesjeux du stade • wedstrijden in het stadionavoir beau jeu • gemakkelijk, vrij spel hebbenjouer (un) double jeu • een dubbel spel spelen, het achter zijn ellebogen hebbenle grand jeu • het volledige tarokspel〈 spreekwoord〉 heureux au jeu, malheureux en amour • gelukkig in het spel, ongelukkig in de liefdejeu informatique • computerspelletjejouer un jeu serré • voorzichtig spelenjeux télévisés • televisiespelletjesjeu vidéo • videospelletje, videogameaimer le jeu • van gokken houdencacher son jeu • zich niet in de kaart laten kijkencouvrir son jeu • 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 de kaarten duiken; 〈 figuurlijk〉 zich niet in de kaart laten kijkendécouvrir son jeu • zijn kaarten op tafel leggen, open kaart spelenentrer dans le jeu de qn. • meedoen met iemandêtre en jeu • op het spel staanse faire un jeu des difficultés • de moeilijkheden gemakkelijk overwinnenfaire le jeu de qn. • iemand in de kaart spelense faire un jeu de • genoegen scheppen infaites vos jeux • uw inzet graagjouer le jeu • de regels van het spel volgen, eerlijk spelenmettre en jeu • inzetten, op het spel zetten 〈 ook figuurlijk〉se prendre, se piquer au jeu • hartstochtelijk doorspelen hoewel men verliest; 〈 figuurlijk〉 koppig volhoudenles jeux sont faits • er valt niets meer aan te veranderenjeu à XIII (treize) • rugby met 13 spelersen jeu • die een rol spelen, in 't spel, geding zijnpar jeu • voor de grapce n'est pas de jeu • dat is niet eerlijk, unfairvoir clair dans le jeu de qn. • iemand doorhebbenjouer franc jeu • eerlijk spelen, open kaart spelenjeu de physionomie • uitdrukking van het gezicht, mimiekm1) spel2) speelplaats3) stel, serie, set4) beweging5) speling [techniek] -
9 sillon
-
10 tenir
tenir [tənier]1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden♦voorbeelden:le beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈 afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten♦voorbeelden:la colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greeptenir le pouvoir • de macht in handen hebbentenir qn. • iemand in zijn macht hebbentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈 spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vin1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden -
11 acharner
acharner (s') (à) [aasĵaarnee]〈 werkwoord〉1 hardnekkig volhouden ⇒ zich bijzonder toeleggen (op), onvermoeid najagen♦voorbeelden:le sort s'acharne après, contre lui • het noodlot achtervolgt hem -
12 buter
buter [buutee]1 〈+ contre〉stoten (tegen, op) ⇒ botsen (tegen), struikelen (over)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 koppig, bokkig, halsstarrig maken -
13 entêter
-
14 creuser, faire son sillon
creuser, faire son sillonstug voortploeteren, stug volhoudenDictionnaire français-néerlandais > creuser, faire son sillon
-
15 insister
insister [ẽsiestee]〈 werkwoord〉2 aandringen ⇒ aanhouden, volhouden♦voorbeelden:insister pour qc. • op iets aandringeninsister sur le fait que, pour dire que • er met nadruk op wijzen datinutile d'insister • je hoeft niet verder aan te dringenil ne faut pas trop insister • u moet de zaak niet te ver doordrijvenn'insistons pas! • laten we er maar over ophouden! -
16 obstiner
obstiner (s') [opstienee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:obstiner dans son opinion • bij zijn mening blijven -
17 opiniâtrer
-
18 s'enfermer dans
-
19 se figer dans une attitude
se figer dans une attitudeDictionnaire français-néerlandais > se figer dans une attitude
-
20 se prendre, se piquer au jeu
se prendre, se piquer au jeuDictionnaire français-néerlandais > se prendre, se piquer au jeu
- 1
- 2