-
1 beguile
v. bedriegen, verleiden; bekoren; betoveren[ bigajl] 〈zelfstandig naamwoord: beguilement〉3 bekoren ⇒ charmeren, betoveren♦voorbeelden:be beguiled (out) of money • geld ontfutseld worden -
2 put off
transitive verb1) (postpone) verschieben ( until auf + Akk.); (postpone engagement with) vertrösten ( until auf + Akk.)can't you put her off? — kannst du ihr nicht [erst einmal] absagen?
2) (switch off) ausmachen3) (repel) abstoßendon't be put off by his rudeness — lass dich von seiner Grobheit nicht abschrecken
4) (distract) stören5) (fob off) abspeisen6) (dissuade)put somebody off doing something — jemanden davon abbringen, etwas zu tun
* * *3) (to cancel an arranged meeting etc with (a person): I had to put the Browns off because I had 'flu.) absagen4) (to cause (a person) to feel disgust or dislike (for): The cheese looked nice but the smell put me off; The conversation about illness put me off my dinner.) abstoßen* * *◆ put offvt1. (delay)▪ to \put off off ⇆ sth etw verschiebento \put off guests off Gäste ausladenwe've been \put offting off the decision about whether to have a baby wir haben die Entscheidung, ob wir ein Kind haben wollen, vor uns her geschoben2. (fob off)▪ to \put off sb off jdn vertröstenyou're not going to \put off me off with excuses ich lasse mich von dir nicht mit Ausreden abspeisen3. (deter)▪ to \put off sb off jdn abschreckenhis description really \put off me off seine Beschreibung hat mir wirklich die Lust genommen▪ to \put off sb off sth jdm etw verleidenhe was really trying to \put off me off er wollte es mir richtig miesmachenI didn't think the film was very good, but don't let that \put off you off going ich fand den Film nicht besonders gut, aber lass dich dadurch nicht abschreckenhis tone \put offs people off sein Ton verschreckt die Leuteto \put off sb right off sb/sth jdn sofort gegen jdn/etw einnehmen4. (distract)▪ to \put off sb off jdn ablenkenonce she's made up her mind to do something, nothing will \put off her off wenn sie sich einmal entschlossen hat, etwas zu tun, wird sie nichts davon abbringenyou're \put offting me right off du bringst mich völlig rausto be \put off off a scent [or trail] die Spur verlierento \put off sb off the track jdn von der Fährte bringen▪ to \put off off ⇆ sth etw ausmachen [o ausschalten7.▶ never \put off off until tomorrow what you can do today ( prov) was du heute kannst besorgen, das verschiebe nicht auf morgen prov* * *A v/t1. weglegen, -stellen, beiseitelegen oder -stellennever put off till tomorrow what you can do today (Sprichwort) was du heute kannst besorgen, das verschiebe nicht auf morgenwith mit)5. sich drücken vor (dat) umgfrom von)7. umg jemanden aus dem Konzept bringen8. umg jemanden abstoßen10. Passagiere aussteigen lassenB v/i SCHIFF auslaufen* * *transitive verb1) (postpone) verschieben ( until auf + Akk.); (postpone engagement with) vertrösten ( until auf + Akk.)can't you put her off? — kannst du ihr nicht [erst einmal] absagen?
2) (switch off) ausmachen3) (repel) abstoßen4) (distract) stören5) (fob off) abspeisen6) (dissuade)put somebody off doing something — jemanden davon abbringen, etwas zu tun
* * *p.p.abgespiesen p.p. (till, until) v.hinhalten (auf) v.vertrösten v. v.abspiesen v.aufschieben v. -
3 dangle
v. bengelen, slingeren; schommelen; verleiden; trekken; hangen[ dænggl]1 bengelen ⇒ bungelen, slingeren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten bengelen/bungelen/slingeren♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 dangle something before/in front of someone • iemand met iets trachten te paaien/verleiden -
4 decoy
n. lokvogel; val--------v. verlokken, verleiden, misleidendecoy1[ die:koj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————decoy21 (ver)lokken ⇒ verleiden, misleiden♦voorbeelden: -
5 entice
-
6 inveigle
-
7 seduce
-
8 tempt
-
9 advantage
n. voordeel; winst--------v. voordeel, helpend[ ədva:ntidzj]2 voordeel ⇒ nut, profijt♦voorbeelden:1 have the advantage of/over someone/something • iets voorhebben op iemand/iets〈 Brits-Engels〉 you have the advantage of me • u weet meer dan ik; 〈 in het bijzonder〉u kent mij, maar ik ken u niettake (full) advantage of something • (gretig) gebruik/misbruik maken van ietsturn something to advantage • zijn voordeel met iets doenthe sculpture shows to better advantage from this angle • de sculptuur komt beter uit vanuit deze hoek -
10 allure
n. "Allure" (betovering), maanblad voor vrouwen inzake verschillende onderwerpen (zoals gezondheid, schoonheid, carrière, geldbesteding aan mode, enz.)allure1[ əl(j)oeə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————allure2〈 werkwoord〉 -
11 bait
n. lokaas; aas--------v. lokken; treiterenbait1[ beet] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————bait2〈 werkwoord〉4 treiteren ⇒ provoceren, boos maken♦voorbeelden: -
12 beguile into
beguile into -
13 cajole
v. overhalen,verleiden; oplichten[ kədzjool]1 (door vleierij) bepraten ⇒ ompraten, overhalen, inpalmen♦voorbeelden: -
14 covet
-
15 dangle something before/in front of someone
dangle something before/in front of someoneiemand met iets trachten te paaien/verleidenEnglish-Dutch dictionary > dangle something before/in front of someone
-
16 debauch
v. op het slechte pad brengen, zedeloos makendebauch1[ dibbo:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 orgie ⇒ bras/slemp/zwelgpartij————————debauch21 op het slechte pad brengen ⇒ zedeloos maken, verleiden -
17 delude someone into doing something
delude someone into doing somethingiemand verleiden/zover krijgen om iets te doenEnglish-Dutch dictionary > delude someone into doing something
-
18 delude
v. misleiden, bedriegen[ dilloe:d]1 misleiden ⇒ op een dwaalspoor brengen, bedriegen♦voorbeelden:1 delude someone into doing something • iemand verleiden/zover krijgen om iets te doendelude oneself into • zichzelf wijsmaken dat -
19 lead (someone) on
lead (someone) on(iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken -
20 lead
adj. belangrijkste; eerste; de leider; de leiding; opening (van een artikel)--------adj. loden--------n. leiding; bescherming; verschil tussen-; leidend; voorbeeld; richting (van een verhoor); toespeling; de eerste plaats; leidinggevende positie; leiding; bescherming; leidend; toelichting, voorlichting--------n. lood; grafiet; kogels (voor vuurwapen); gewicht; printplaat--------v. leiden, ertoe brengen; vooropgaan; voorgaan; aanvoeren; leiden (leven)--------v. met lood bedekken, verloden; in lood zettenlead1[ led] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lood♦voorbeelden:————————lead2[ lie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanknopingspunt ⇒ aanwijzing, suggestie8 〈 elektriciteit〉voedingsdraad/leiding/lijn9 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(honden)lijn/riem♦voorbeelden:2 give someone a lead • iemand op weg helpen/een hint geven5 whose lead is it? • wie moet er uitkomen?————————lead3♦voorbeelden:1 voorgaan ⇒ de weg wijzen, (bege)leiden2 aan de leiding gaan ⇒ aanvoeren, op kop/voor(op) liggen; 〈 sport〉 voorstaan, een voorsprong hebben op; 〈 figuurlijk〉 de toon aangeven4 leiden ⇒ aanvoeren, het bevel hebben/voeren (over)♦voorbeelden:Liverpool leads with sixty points • Liverpool staat bovenaan met zestig punten¶ lead off (with) • beginnen/openen/van start gaan (met)2 brengen/bewegen tot ⇒ overhalen, aanzetten tot♦voorbeelden:¶ lead (someone) astray • (iemand) op een dwaalspoor/het verkeerde pad brengenlead (someone) on • (iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Verleiden — Verleiden, verb. reg. act. leid, d.i. zuwider, unangenehm machen. Einem etwas verleiden. Ein Weiser läßt ihm Gottes Wort nicht verleiden, Sir. 33, 2; wo in den meisten Ausgaben irrig verleiten stehet, welches einen ganz falschen Verstand gewähret … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
verleiden — V. (Oberstufe) jmdm. die Freude an etw. nehmen Synonyme: verderben, vergällen, vermiesen (ugs.), versalzen (ugs.) Beispiel: Der Streit mit meinem Mann hat mir den ganzen Tag verleidet. Kollokation: jmdm. den Ausflug verleiden … Extremes Deutsch
verleiden — ↑ leid … Das Herkunftswörterbuch
verleiden — abwerben; abspenstig machen (umgangssprachlich); ausspannen (umgangssprachlich); vergällen; vermiesen; miesmachen (umgangssprachlich); verderben; verekeln; … Universal-Lexikon
verleiden — verderben, vergällen; (ugs.): madigmachen, vergraulen, vermiesen, versalzen, versauern. * * * verleiden:verekeln·vergällen·vergraulen♦umg:vermiesen·miesmachen·madigmachen verleiden→verderben … Das Wörterbuch der Synonyme
verleiden — ver·lei·den; verleidete, hat verleidet; [Vt] jemandem etwas verleiden jemandem den Spaß, die Freude an etwas nehmen … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
verleiden — ver|lei|den; es ist mir alles verleidet … Die deutsche Rechtschreibung
Verleiden — *1. Es ist em verleidet wie chalts Chrut. – Sutermeister, 59. *2. Es ist em verleidet wie de Bättlere d Halbbatze. – Sutermeister, 59. *3. Es ist em verleidet wie Schappelgarn. – Sutermeister, 59 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
abwerben — verleiden; abspenstig machen (umgangssprachlich); ausspannen (umgangssprachlich) * * * ab|wer|ben [ apvɛrbn̩], wirbt ab, warb ab, abgeworben <tr.; hat: durch entsprechende Angebote o. Ä. jmdn. dazu bringen, seine Stelle bei einer Firma, in… … Universal-Lexikon
abspenstig machen — verleiden; abwerben; ausspannen (umgangssprachlich) … Universal-Lexikon
ausspannen — verleiden; abwerben; abspenstig machen (umgangssprachlich); pausieren; relaxen; ausruhen; Pause machen; abspannen; entspannen; (sich) ausrasten (österr.); … Universal-Lexikon