-
1 fest
fest1♦voorbeelden:er gehört unter eine feste Hand • hij heeft een strenge hand nodigein fester Händedruck • een stevige, krachtige handdrukfesten Schrittes, mit festem Schritt • met vaste tredfeste Schuhe • stevige schoenen〈formeel; ook figuurlijk〉 fest gegründet • op vaste grond rustend, vast gefundeerdeine fest gegründete Überzeugung • een onwrikbare overtuigingfest verwurzelt • vast-, ingeworteld, onwankelbaarfest antworten • vastberaden antwoordendie Tür fest schließen • de deur krachtig sluitendie Saiten fester spannen • de snaren strakker spannenfest auf den Beinen sein, stehen • stevig op zijn benen staanein fester Charakter • een standvastig karaktereine feste Freundschaft • een vaste, hechte vriendschapfestes Geld, feste Gelder • vast geld, deposito met vaste termijnein festes Vertrauen • een vast, onwankelbaar vertrouweneinen festen Wohnsitz haben • een vast verblijf hebbenirgendwo fest ansässig sein • ergens een vast verblijf hebbenfest besoldet • met een vaste bezoldigingfest gefügt • gevestigd, onwrikbaareine fest gefügte Ordnung • een gevestigde ordefest entschlossen • vast beslotenetwas fest verabreden • iets definitief afspreken¶ fest umrissen • vastomlijnd, nauwkeurig (bepaald)ein fest umrissener Begriff • een duidelijk afgegrensd begripin Chemie ist er fest • in chemie is hij goed thuis————————fest21 duchtig, goed, flink♦voorbeelden:1 immer fest(e)! • vooruit, erop los! -
2 feststellbar
-
3 Schablone
Schablone〈v.; Schablone, Schablonen〉♦voorbeelden:2 nach (der) Schablone • volgens een vast stramien, naar een sjabloon -
4 fassen
fassenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 pakken, grijpen ⇒ vat krijgen♦voorbeelden:der Wind fasst ins Segel • de wind krijgt vat in het zeilII 〈 overgankelijk werkwoord〉8 meepakken, grijpen♦voorbeelden:jemanden an, bei seiner schwachen Seite, Stelle fassen • iemand op zijn zwakke plek raken〈 figuurlijk〉 jemanden bei seiner Ehre zu fassen versuchen • op iemands eer(gevoel) proberen te werkeneinen Weg mit Bäumen fassen • een weg met bomen omzomenetwas in Worte fassen • iets onder woorden brengen7 das ist nicht zu fassen! • je houdt het niet voor mogelijk!Vertrauen zu jemandem fassen • vertrouwen in iemand krijgeneinen Vorsatz fassen • zich iets voornemenetwas ins Auge fassen • iets onder ogen zienjemanden ins Auge fassen • iemand op het oog hebben10 Angst, Entsetzen fasste mich • angst, ontzetting greep mij aan1 tot bedaren komen, zich beheersen ⇒ opnieuw zijn evenwicht vinden♦voorbeelden:1 fass dich! • beheers je! -
5 gewiss
gewiss1♦voorbeelden:sie hat so ein gewisses Etwas • ze heeft zoiets over zich, zoiets bepaaldseiner Sache 〈 2e naamval〉 gewiss sein • zeker zijn van iets, van iets op aan kunneneine Belohnung war ihm gewiss • hij kon op een beloning rekenen————————gewiss2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 aber gewiss doch! • maar zeker!ganz gewiss! • zeer, heel zeker!, vast en zeker! -
6 Pauschale
-
7 Pauschalsumme
-
8 Standquartier
-
9 Zuversicht
Zuversicht〈v.; Zuversicht〉♦voorbeelden:1 die feste Zuversicht haben, der festen Zuversicht sein, dass … • er vast op vertrouwen dat … -
10 anhaften
anhaften♦voorbeelden:1 das Fett haftet an den Kleidern an • het vet kleeft, plakt aan de kleren (vast)kein Makel haftete ihm an • er kleefde geen smet op hem -
11 anpacken
anpackenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan-, vast)pakken ⇒ (vast)grijpen♦voorbeelden:3 jemanden streng anpacken • iemand streng aanpakken, behandelen -
12 bestimmt
-
13 ergreifen
ergreifen1 (vast)grijpen, (vast)pakken2 grijpen, in de kraag vatten ⇒ arresteren3 (aan)grijpen, roeren♦voorbeelden:von etwas Besitz ergreifen • iets in bezit nemendie Flucht ergreifen • op de vlucht slaandie Initiative ergreifen • het initiatief nemenMaßnahmen ergreifen • maatregelen nemenfür jemanden Partei ergreifen • partij voor iemand kiezendas Wort ergreifen • het woord nemen -
14 festhaken
festhaken1 (zich vast)haken, blijven haken ⇒ niet meer loslaten -
15 festsetzen
-
16 hängen
hängen6 hechten, gehecht zijn aan♦voorbeelden:3 hängen bleiben • (a) blijven steken, haken, vast blijven zitten; (b) vastplakken, blijven kleven • (c) blijven hangen, (onnodig) lang blijven; 〈 (d) informeel; onderwijs〉 blijven zitten〈 figuurlijk〉 sein Blick blieb an einem alten Gemälde hängen • zijn blik bleef op een oud schilderij rusten〈 informeel〉 jemanden hängen lassen • iemand in de steek laten, laten zittensich hängen lassen • bij de pakken neerzitten, het opgevender Schmutz hängt an den Schuhsohlen • het vuil kleeft aan de schoenzolen7 wo hängt der Junge bloß? • waar hangt die jongen toch uit?abends in den Kneipen hängen • 's avonds in de kroegen rondhangenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:mit Hängen und Würgen • met hangen en wurgen♦voorbeelden: -
17 krallen
-
18 nageln
-
19 sicher
sicher11 veilig, zeker2 betrouwbaar, zeker ⇒ feilloos, verzekerd, rustig3 beslist, zelfbewust, zelfverzekerd4 gewis, stellig, zeker ⇒ overtuigd van♦voorbeelden:1 sicher ist sicher • veiligheid, zekerheid voor allesauf Nummer Sicher, sicher gehen • geen risico nemenvor einem Überfall sicher sein • voor een overval veilig zijnmit sicherem Blick • met een geoefend oogein sicheres Einkommen • een vast inkomenmit sicherem Schritt • met vaste tredein sicheres Urteil • een helder oordeel(svermogen)eine Lektion sicher können • een les goed kennen3 sein sicheres Auftreten • zijn zelfbewust, -verzekerd optredener ist seiner selbst sehr sicher • hij is heel zeker van zichzelfsie wirkt sehr sicher • zij maakt een heel zelfverzekerde indrukich bin mir nicht ganz sicher • ik ben er niet helemaal zeker vandie Todesstrafe ist ihm sicher • hij kan rekenen op de doodstrafda bin ich ganz sicher! • dat weet ik (wel) heel zeker!————————sicher2〈 bijwoord〉1 beslist, vast, zeker ⇒ vermoedelijk; met zekerheid -
20 Bauch
〈m.; Bauch(e)s, Bäuche〉♦voorbeelden:ich hielt mir (vor Lachen) den Bauch • ik hield mijn buik vast (van het lachen)Bauch herein! • buik intrekken!
См. также в других словарях:
vast — [ væst ] adjective ** extremely large: a vast empty plain a vast amount/number/quantity: Our dog eats a vast amount of food each day. a vast range/array: the vast array of computer games available in vast numbers/amounts: People flocked to the… … Usage of the words and phrases in modern English
vast — VAST, Ă, vaşti, te, adj. (Despre spaţii, terenuri, construcţii etc.) Care este foarte întins, care se întinde până departe; de mari dimensiuni, de mari proporţii. ♦ (Despre abstracte) De mare anvergură, de amploare; bogat; complex. – Din fr.… … Dicționar Român
Vast — Vast, a. [Compar. {Vaster}; superl. {Vastest}.] [L. vastus empty, waste, enormous, immense: cf. F. vaste. See {Waste}, and cf. {Devastate}.] [1913 Webster] 1. Waste; desert; desolate; lonely. [Obs.] [1913 Webster] The empty, vast, and wandering… … The Collaborative International Dictionary of English
vast — W2S2 [va:st US væst] adj [Date: 1500 1600; : Latin; Origin: vastus empty, desolate, very large ] 1.) extremely large = ↑huge vast amounts/numbers/quantities/sums etc (of sth) ▪ The government will have to borrow vast amounts of money. ▪ The… … Dictionary of contemporary English
vast — /vast / (say vahst) adjective 1. of very great extent or area; very extensive, or immense. 2. of very great size or proportions; huge; enormous. 3. very great in number, quantity, or amount, etc.: a vast army; a vast sum. 4. very great in degree …
Vast — Vast, n. A waste region; boundless space; immensity. The watery vast. Pope. [1913 Webster] Michael bid sound The archangel trumpet. Through the vast of heaven It sounded. Milton. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
vast — [vast, väst] adj. [L vastus: see WASTE] very great in size, extent, amount, number, degree, etc. n. Archaic a vast space vastly adv. vastness n … English World dictionary
vast|ly — «VAST lee, VAHST », adverb. 1. to a vast extent or degree; immensely: »an explosion vastly more rapid and powerful. 2. exceedingly; extremely; very: »new housing projects vastly superior to the old slums … Useful english dictionary
vast|y — «VAS tee, VAHS », adjective. vast; immense: »I can call spirits from the vasty deep (Shakespeare) … Useful english dictionary
Vast — (lat.), weit ausgedehnt, umfassend … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Vast — (lat.), weit ausgedehnt, umfassend … Kleines Konversations-Lexikon