-
1 temperatuur
♦voorbeelden:de temperatuur aflezen • read the temperature(de) temperatuur opnemen • take someone's/something's temperaturede temperatuur stijgt/daalt/zakt • the temperature is rising/falling/droppingwater kookt bij een temperatuur van 100° C • water boils at a temperature of 100° C.op temperatuur brengen • warm up -
2 temperatuur
♦voorbeelden:die man heeft temperatuur • cet homme a de la température(de) temperatuur opnemen • prendre la températurewater kookt bij een temperatuur van honderd graden Celsius • l'eau bout à une température de cent degrés Celsius -
3 water kookt bij een temperatuur van honderd graden Celsius
water kookt bij een temperatuur van honderd graden CelsiusDeens-Russisch woordenboek > water kookt bij een temperatuur van honderd graden Celsius
-
4 water kookt bij een temperatuur van 100° C
water kookt bij een temperatuur van 100° Cwater boils at a temperature of 100° C.Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > water kookt bij een temperatuur van 100° C
-
5 geothermic
adj. geothermisch (van temperatuur van de aarde, van inwendige temperatuur van de aardbol) -
6 climb
n. klim--------v. klimmenclimb1[ klajm] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 helling ⇒ klim, weg omhoog♦voorbeelden:————————climb2♦voorbeelden:climb up a wall • tegen een muur opklimmenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 klimmen in/op ⇒ beklimmen, bestijgen -
7 shoot up
de hoogte ingaan (ook v. prijzen); de hoogte in schieten (bij het groeien); terroriseren (door schietpartijen)shoot upII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
8 specific heat
soortelijke warmte (hoeveelheid warmte vereist voor verhoging van temperatuur van massaeenheid met een graad) -
9 clément
-
10 uniform
adj. eenvormig, uniform; vast, permanent--------n. uniform, beroeps kledinguniform1[ joe:niffo:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 uniform————————uniform21 uniform ⇒ gelijkvormig, eensluidend -
11 deg
meeteenheid van temperatuur en hoekendeg (degree) -
12 febrifugal
adj. vermindert de koorts, wordt gebruikt voor het omlaag halen van temperatuur -
13 range of temperature
verspreidingsgebied van temperatuur -
14 salol
n. salol (chemische verbinding gebruikt als geneesmiddel voor omlaag halen van temperatuur en als ontsmettingsmiddel) -
15 thermoanesthesia
n. Het onvermogen temperaturen te onderscheiden, verlies van temperatuur gevoel -
16 airconditioning
♦voorbeelden: -
17 absolute temperature
temperatuur die gemeten wordt door gebruik van een scalering waarin de laagst mogelijke temperatuur als nulpunt wordt gebruikt (Thermodynamica) -
18 fall
n. buiteling; afgang, val; ineenstorting; lawine; herfst; waterval; verleiding; afdaling; (gedurende aanval) landing van elke raket (geworpen gedurende het conflict tussen Israël en de Hizbollah in juli-augustus 2006)--------v. vallen; dalen; verminderen; omkeren, dichtbij komen; ruimte makenfall1[ fo:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:ride for a fall • zijn ondergang tegemoet gaanthe Fall (of man) • de zondeval————————fall21 vallen ⇒ om/neervallen, invallen 〈 van duisternis〉; afnemen, dalen 〈 van prijzen, barometer, stem〉; aflopen, afhellen 〈 van land〉2 ten onder gaan ⇒ vallen; sneuvelen; ingenomen worden 〈 van stad, fort〉; zijn (hoge) positie verliezen; 〈 religie〉 zondigen, onteerd worden 〈 van vrouw〉6 raken♦voorbeelden:fall to pieces • in stukken/kapot vallen 〈 ook figuurlijk〉fall on one's sword • zich op zijn zwaard stortenit fell on my way • het kwam op mijn padthe wind fell • de wind nam af, ging liggen〈 informeel〉 fall about (laughing/with laughter) • omrollen/omvallen (van het lachen)something to fall back on • iets om op terug te vallenfall over • omvallen〈 informeel〉 fall over backwards • zich uitsloven, zich in allerlei bochten wringenfall through • mislukkenthe town fell to the enemy • de stad viel in handen van de vijandfall for • zich laten overtuigen door, erin trappen; vallen op, verliefd worden opit fell to me to put the question • het was aan mij de vraag te stellenfall from grace • uit de gratie rakenNick's name fell • Nicks naam viel/werd genoemdfall asleep • in slaap vallenfall flat • niet inslaan, mislukkenfall short (of) • tekortschieten (voor), niet voldoen (aan)fall in love (with) • verliefd worden (op)→ fall away fall away/, fall down fall down/, fall in fall in/, fall into fall into/, fall in with fall in with/, fall off fall off/, fall out fall out/, fall to fall to/, let let/1 worden♦voorbeelden:fall silent • stil worden/vallen -
19 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
20 go down
verdrinken, zinken, wegzakkengo down1 naar beneden gaan/leiden5 〈 benaming voor〉 afnemen ⇒ gaan liggen 〈 van wind〉; uitdoven 〈 van vuur〉; minderen 〈 van hoeveelheid〉; sen, zakken 〈 van gezwel〉7 vervallen ⇒ verslechteren, verpauperen♦voorbeelden:go down to the sea • naar zee gaango down to • verslagen worden doorgo down with measles • de mazelen krijgengo down with • in de smaak vallen bij, gehoor vinden bijII 〈werkwoord + voorzetsel〉————————
См. также в других словарях:
Arp Schnitger — Schnitger Orgel in Cappel, 1680 Arp Schnitger (* 1648, vermutlich in Schmalenfleth; getauft am 9. Juli 1648 in Golzwarden, heute Brake; begraben 28. Juli 1719 in Neuenfelde, heute Hamburg) war einer der berühmtesten Orgelbauer seiner … Deutsch Wikipedia
BORGESIUS — NETHERLANDS (see also List of Individuals) 27.5.1864 Norg/NL 27.5.1941 Den Haag/NL Anne Herman Borgesius studied natural sciences at Groningen University and from 1901 to 1922 joined as a staff member Den Haag University. He was a Member of… … Hydraulicians in Europe 1800-2000
Реес Рийк — (или Рихард ван) голландский математик, астроном и физик (1797 1875). В 1819 г. сделался доктором философии, а в 1821 медицины. Для получения первой из этих степеней представял в 1819 г. сочинение Tentamina Mathematica de Cubatura segmenti… … Энциклопедический словарь Ф.А. Брокгауза и И.А. Ефрона
Реес, Рийк — (или Рихард ван) голландский математик, астроном и физик (1797 1875). В 1819 г. сделался доктором философии, а в 1821 медицины. Для получения первой из этих степеней представял в 1819 г. сочинение Tentamina Mathematica de Cubatura segmenti… … Энциклопедический словарь Ф.А. Брокгауза и И.А. Ефрона
Arp-Schnitger-Orgel — in Bülkau, 1676 Arp Schnitger Orgel in Elmshorn, 1684 … Deutsch Wikipedia
Arp Schnitker — Arp Schnitger Orgel in Bülkau, 1676 Arp Schnitger Orgel in Elmshorn, 1684 … Deutsch Wikipedia