-
1 to push out
uitstoten -
2 driving away
uitstoten,verdrijven,wegjagen -
3 to knock out
uitstotenuitwerpen -
4 discharge
n. (het) lossen; uitlaat; vrijlating; schuld afbetalen; schot--------v. vracht lossen; uitwerpen, uitscheiden; bevrijden; verwijderen; sturen, wegsturen; schietendischarge1[ distsja:dzj]1 bewijs van kwijting/ontslag1 lossing ⇒ ontlading, het uitladen4 kwijting ⇒ aflossing, vervulling♦voorbeelden:a purulent discharge • een etterige afscheidingthe discharge of one's duties • het vervullen van zijn plicht————————discharge2[ distsja:dzj]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontladen ⇒ uitladen, lossen2 afvuren ⇒ afschieten, lossen4 wegsturen ⇒ ontslaan, ontheffen van; 〈 leger〉 pasporteren; 〈 juridisch〉 vrijspreken, in vrijheid stellen5 uitstorten ⇒ uitstoten, afgeven6 vervullen ⇒ voldoen, zich kwijten van♦voorbeelden:discharge the jury • de jury van zijn plichten ontslaandischarge a patient • een patiënt ontslaandischarge a sailor • een zeeman afmonsterendischarge someone from service • iemand uit de dienst ontslaandischarge oaths/screams • vloeken/kreten uitstotendischarge one's debts • zijn schulden voldoendischarge one's duties • zijn taak vervullen -
5 ostracize
-
6 brand
n. koopmerk, soort (ook van het produkt); brandmerk; merk; witheet staal--------v. bandmerken; uitstotenbrand1[ brænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 merk(naam) ⇒ soort, type2 brandmerk ⇒ schandteken, stigma3 〈 formeel〉brandend/verkoold stuk hout♦voorbeelden:own brand • huismerk, eigen merk————————brand2〈 werkwoord〉3 tekenen♦voorbeelden:3 his experiences in Vietnam branded him for life • zijn ervaringen in Vietnam hebben hem voor het leven getekend -
7 discharge oaths/screams
discharge oaths/screamsvloeken/kreten uitstoten -
8 disgorge
v. overgeven, uitstorten in zee; teruggeven aan de eigenaren[ disgo:dzj]1 leegstromen ⇒ zich legen, zich uitstortenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitbraken ⇒ uitspugen, uitstoten -
9 eject
v. uitgooien, uitzetten[ idzjekt]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitgooien ⇒ uitzetten, uitstoten♦voorbeelden:1 the bouncers ejected the rowdies from the disco • de uitsmijters gooiden de herrieschoppers uit de discotheek -
10 eliminate
-
11 emit
-
12 gasp out
gasp out -
13 gasp
n. hijging, het snakken naar adem--------v. snakken (naar adem), hijgengasp1[ ga:sp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 snik♦voorbeelden:1 at one's last gasp • bij de laatste ademtocht/snikwith a gasp • met stokkende adem————————gasp22 hijgen ⇒ puffen, snuiven♦voorbeelden:gasp for breath • naar adem snakkenhe gasped with rage/surprise • zijn adem stokte van woede/verbazingII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:gasp out • uitstoten -
14 pant
n. vlugge of diepe ademhaling--------v. snakkenpant1[ pænt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————pant2[ pænt]3 hevig/snel kloppen 〈 van hart〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
15 puff
n. ademstoot, puf--------v. puffen, hijgen, blazenpuff1[ puf] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 rook/dampwolk6 bolling ⇒ ronding, wolkige massa♦voorbeelden:————————puff21 puffen ⇒ hijgen, blazen2 roken ⇒ trekken, dampen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitblazen ⇒ uitstoten, uitbrengen♦voorbeelden:4 puffed up with pride • verwaand, opgeblazenpuffed-out hair • dik/volumineus opgemaakt haar -
16 read out someone
read out someoneiemand royeren/uitstoten -
17 read
n. lezen--------v. lezen; voorlezen; begrijpen; leren; uitleggenread1[ rie:d] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉♦voorbeelden:that book is a terrific read • dat is een heerlijk boek om te lezen————————read22 zich laten lezen ⇒ lezen, ken3 moeten worden gelezen ⇒ gaan, lopen♦voorbeelden:Ibsen's plays read easily • de stukken van Ibsen lezen gemakkelijk♦voorbeelden:1 read over/through • doorlezen, overlezen1 lezen ⇒ begrijpen, weten te gebruiken4 aangeven ⇒ tonen, laten zien♦voorbeelden:read music • muziek lezen2 this poem may be read in various ways • dit gedicht kan op verschillende manieren geïnterpreteerd wordenwidely read • zeer belezenread up • bestuderenhe read more into her words than she'd ever meant • hij had meer in haar woorden gelegd dan zij ooit had bedoeld -
18 spout
n. spuit,pijp, tuig, (dak)goot; dampstraal (v. walvis); straal (v. bloed)--------v. spuiten, gutsen; declameren; uitvoerig spreken, oreren, spuiten, opspuitenspout1[ spaut] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 tuit♦voorbeelden:¶ up the spout • naar de knoppen, verknald 〈 bijvoorbeeld geld, leven〉; totaal verkeerd 〈 bijvoorbeeld cijfers〉; hopeloos in de knoei, reddeloos verloren 〈 van persoon〉; 〈 slang〉 zwanger————————spout2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:she was always spouting German verses • ze liep altijd Duitse verzen te galmen -
19 throw off
ergens van afkomenthrow off♦voorbeelden: -
20 eruct
v. oprispen, boeren; stoom uitstoten
- 1
- 2